Hoofdstuk VI (mei 1974 – november 1978).

Hoofdstuk VI, de periode mei 1974 – november 1978.

1. Mijn situatie thuis.
De gehele periode woonde ik op het adres Seringenstraat 81 te Maassluis. Op 15 juni 1974 haal ik broer Arie met zijn gezin nog op uit bungalowbedrijf de Tipmast te Bladel en bracht ze thuis. In januari 1975 verdween oubaas Kerner, mijn grote levensbeïnvloeder, van de groep en werd ik zelf groepsvoorzitter van de inmiddels op 8 januari 1972 omgedoopte Wegelaergroep, voor alle onderdelen, jongens en meisjes. Vanaf 20 september 1975 (volgens een ander bericht al vanaf 1 april 1975) woonde ik in Maassluis samen met Hilde-Mieke Gielen, die ik al vanaf het voorjaar van 1971 kende en met wie ik al in 1974 samen op vakantie was geweest. Per 16 januari 1976 maakten we het samen weer uit en gingen we ook echt direct uit elkaar. Later gingen we toch weer samenwonen en dat eindigde definitief in een volgende periode. Ik werkte ook de gehele periode bij de Rijks Geneeskundige Dienst. Op 28 januari 1976 leverde ik mijn knalgele Ford Taunus (kenteken 88-BE-79)  in en kocht per dezelfde datum een nieuwe Ford Taunus, in kleur Signal Orange (knaloranje) met zwarte bekleding en kenteken 01-HZ-15. Over 1976 heb ik nog een overzicht van mijn gewicht gevonden. Dat varieerde dat jaar tussen 100,8 en 104,0 kilo.

2. Werk.
De gehele periode bleef ik werkzaam bij de RGD en daar maakte ik ook gestaag carrière. Op 1 mei 1975 promoveerde ik van rang A 2e klasse naar A 1e klasse. Als ik het nog goed weet van Commies naar Commies A.


Het promotiebesluit. Merk op dat in 7,5 jaar mijn salaris vervijfvoudigd was. Er was weliswaar in die jaren een stevige jaarlijkse inflatie, maar meer dan – ruim bemeten – een verdubbeling zou dat toch niet hebben opgeleverd.

In meerdere opzichten was dit mijn meest plezierige werkkring. Ik ging elke dag fluitend naar het werk, hoewel ik bij vrijwel geen andere werkkring met tegenzin ben gegaan. Daar was één uitzondering op in de volgende periode. De functie bleef jarenlang gelijk: plv. hoofd Personeelszaken. Op zekere dag wilde Ton de Vos, mijn baas, en Hoofd Personeelszaken, zich terugtrekken en vroeg overplaatsing naar het Districtskantoor Groningen aan, hetgeen ook per 1 november 1975 werd toegestaan. Daardoor werd ik tijdelijk Hoofd PZ. In een aantekening van mij van toen: “Onbeschaafd hard werken, groei van de dienst van 270 – 315 medewerkers, veel reizen, vertrek van medewerkster per 29 december 1975, mevrouw Kortbeek


Het vervangingsbesluit.

Een groot deel van het werk bestond uit het voortdurend bemensen van steeds meer kantoren in het land. Veel werving en selectie dus, maar behalve dat ‘het’ moest lachen, ging dat nog niet erg systematisch. Uitspraak mijn naaste medewerkster Leidy, toen ik een jongedame zeer geschikt vond was namelijk: ‘Ja, ja, als het maar lacht hè?’ De grote truc geleerd van dokter Wijnveldt jr. om te letten op de schoenen van vrouwen, of ze wel qua kleur passen bij de rest van de kleding. Zo niet, dan waren ze milder en oppervlakkiger in de contacten, maar minder geschikt om naast een collega te werken die juist wel bloedserieus was. Dat werkte inderdaad meerdere keren op frappante wijze. Aan het eind van mijn RGD-tijd, per 1 februari 1976, werd toch een nieuw Hoofd PZ aangesteld: Gerard Bergen Henegouwen. Vriend en vijand waren het er over eens dat dit niet het beste Hoofd PZ was, dat de RGD ooit had.


Van dr. H.J. Steenge, Directeur R.G.D., met wie ik altijd een goede band had kreeg ik nog een getuigschrift. Zo leest u het ook nog eens van iemand anders.

3. Padvinderij.

Het zomerkamp van welpen was in 1974 in Soest en van de verkenners, mijn laatst kamp als verantwoordelijk leider, hopman, was van 6 tot en met 13 juli in Anloo.
Zoals ook al elders staat werd ik per 1 januari 1975 groepsvoorzitter van de Wegelaergroep, als opvolger van de roemruchte Kerner. Paul Oomen werd in mijn plaats hopman. Ik had vanaf dat moment geen eigen onderdeel meer en besteedde mijn padvinderstijd om anderen te ondersteunen en van ideeën te voorzien. Bij toerbeurt bezocht ik de verschillende onderdelen, liefst op kampjes. Een jaar later werd Hilde-Mieke akela (welpen, dus jongste jongens) opvolger van akela Kerner. Raspadvinder Paul Oomen werd na een jaar of twee vervangen door nooit-padvinder-geweest Hendrik van Raay, die met veel energie en enthousiasme aan de slag ging. Nieuwe mensen op de groep die vanaf 1975 optraden waren Anneke (van der Meel?), Jantine Hansen, Bas Bubberman, Paul Mossink, Cora van Rijswijk en Evert-Jan Dijkman. Er vertrokken: de beide Kerners, Loek Leeuwenburgh, Carin van de Craats, en Ria Wegner. Toen in het voorjaar van 1978 Hendrik van Raay van plan was zonder reservechauffeur en met weinig leiding opnieuw naar Engeland te gaan, achtte ik dat onverantwoord. Twee auto’s en drie chauffeurs was naar mijn mening wel het minste. Dat leidde tot een conflict. Uiteindelijk vertrok ik van de groep, het aan de districtsleiding overlatend of en hoe de groep naar Engeland ging. Uiteindelijk bleek dat ze naar Engeland zijn gegaan, met twee onderdelen en een overmaat aan chauffeurs, auto’s en leiding. Zelfs met ruim meer dan wat mijn minimum was. Zo kreeg ik toch nog gelijk. Eind 1978 was mijn padvinderstijd ten einde. Een tijd waarin ik veel geleerd heb, over vele gebieden en onderwerpen, waaronder leiding geven, koken en kaart en kompasgebruik en nog veel meer.

4. Vakanties.
Van 23 juli tot 6 augustus 1974 ging ik samen met Hilde-Mieke met vakantie via Duitsland en Zwitserland naar Zuid-Frankrijk en een kort uitstapje naar Spanje, Isobol. Bij zo’n levensreconstructie, zoals bij deze website, blijkt weer eens het belang van het bewaren van papieren. Plots vond ik het Sovjet-verzekeringspapier en daaruit blijkt toch zonneklaar dat de eerste Sovjet-reis in 1975 geweest moet zijn. Dat was dus anders dan ik lang heb aangenomen. Dat maakt dat ook andere jaren in deze periode verschoven moesten worden. De opgave die nu in dit blokje staat, moet dus dichter bij de waarheid liggen. We gingen eerst nog op 16 mei 1975 met de pont van Puttgarden naar Rødby (Denemarken) en kwamen daarvan enkele dagen later weer terug.  Vervolgens ging ik nog, waarschijnlijk met Hilde-Mieke, van 14 juli 25 juli naar Frankrijk. Op vrijdag 22 augustus vertrokken we dan naar de Sowjet-Unie, via Kopenhagen, Stockholm en Helsinki. Via Leningrad (nu Sint Petersburg), Novgorod, Moskou, Oryol, Kiev en Lvov. weer naar huis, alwaar we op zaterdag 13 september weer aankwamen.


Het Sovjet-verzekeringspapier met de periode dat we in de Sovjet-unie waren. Volgens het kenteken was dit dus de knalgele Ford Taunus en dat was dus zeker de eerste reis door de Sowjet-Unie.
Hoewel ik zelf ook nog foto’s van deze reis moet hebben, die nog zullen volgen, alvast hier een foto toegezonden door Gerard Laanen van deze reis.

Leningrad 1975, v.l.n.r. Lex Bulterman, ik, zei de gek en Gerard Laanen.


Deze foto zou in Denemarken genomen zijn, eveneens in 1975, op weg naar de Sowjet-Unie.


De tweede reis naar de Sovjet-Unie vond blijkens het verzekeringspapier, toch in 1976 plaats. Hierboven het bewijs. Deze keer was het gezelschap Gerard, Leidy en ik.
Opnieuw was het een gedenkwaardige tocht. We vertrokken op donderdag 27 mei 1976, met tussenstops te Kassel, Rosenheim, Berretyoujfa (of zoiets) in Hongarije, Turda en Saliste in Roemenië. Op 3 juni kwamen we aan in  Odessa en gingen daarna nog naar Kiev, Charkov, Kursk, Moskou, Smolensk, Minsk, en Torun (20 juni 1976) in Polen en Berlijn. Op dinsdag 22 juni 1976 waren we weer terug in Nederland. In 1978 ben ik wederom naar Engeland en Schotland geweest. Ook in 1977 ging ik met Hilde-Mieke naar Frankrijk, Normandië.

5. Vrienden en vriendinnen.
Vrienden met wie ik (on)regelmatig ben omgegaan waren Gerard Laanen, Paul Oomen, Wilbert Nieuwstraten en John de Baan. Hoewel ik al jaren weg was van de SDUB, ging ik ook nog regelmatig om met oud-collega’s Hans Esveld en Chiel Bouwman. Deze periode stond natuurlijk vooral in het kader van de ontdekking van het verschijnsel ‘vrouw’. Daar begon ik vrij plots mee in mei 1974, en ik heb in de loop van de daarop volgende jaren, met grote gaten er ook tussen, als ik samenwoonde met Hilde-Mieke, met tientallen vrouwen afspraken gehad. Soms was het een kop koffie of een etentje, soms ging het om ‘iets’ meer. Hilde-Mieke is in feite de enige vrouw in mijn leven geweest met wie ik een langdurige relatie heb gehad en die altijd eerlijk tegen me is geweest. We troffen elkaar in een Sturm-und-Drang-periode van mijn leven. Zij was helaas erg jaloers, zodat ik vaak niet kon of wilde uitleggen, waar ik op welk moment was en met wie. Dat leidde er tot twee keer toe, dat we het samen uitmaakten. Met Carin van de Craats heb ik nooit samengewoond. Ze maakte het tussen 1968 en 1975 bij elkaar vier keer aan en uit met mij, zonder opgave van een reden. De verklaring daarvoor kon ik pas in en na maart 2011 achterhalen. In februari 1975 hadden wij onze laatste afspraak bij haar thuis, in Rijswijk. Ze zou – toen we de volgende morgen afscheid namen – zelf het initiatief nemen voor de volgende afspraak, maar dat heeft ze niet meer gedaan. Aangezien ik het heel erg druk had, zowel zakelijk als privé, heb ik het toen zo gelaten. In september of oktober 1975 ging zij van de groep. Toen heb ik haar dus voor het laatst in het echt gezien of contact mee gehad, tot januari 1995. In die tussentijd (1978 – 1991) heb ik mijn toekomstige vrouw leren kennen, ben met haar getrouwd, heb met haar kinderen gekregen en was ik ook alweer gescheiden, feitelijk vanaf december 1991, juridisch vanaf januari 1994. Met de andere afspraakjes die ik vanaf januari 1992 had kon het per persoon om een enkele keer gaan, of om meerdere keren na elkaar met totaal verschillende inhoud. In december 1977 kwam er in het Van Pallandthuis een nieuwe (adspirant)welpenleidster, die luisterde naar de naam Marianne de Kemp. Aangezien het een zaterdag was, komen 24 december en 31 december 1977 niet in aanmerking, omdat we op dat soort dagen nooit opkomst hadden. Dus ik ga ervan uit dat het om zaterdag 17 december 1977 moet zijn gegaan, dat wij elkaar daar voor het eerst hebben ontmoet. Ik zag haar wel direct zitten, maar ze keurde mij aanvankelijk geen enkele blik waardig. Toch ontstond er in de tweede helft van het voorjaar van 1978 een relatie tussen ons. Ook deze relatie heeft daarna allerlei fases gekend, dat het weer aan en weer uit ging, steeds op haar initiatief, omdat ze aan een andere meneer, het staat me bij o.a. ook een chirurg in het Leyenburgziekenhuis, waar zij (leerling)verpleegkundige was de voorkeur gaf.  Dat is iets voor de volgende periode.

6. Allerhande.
Mijn eerste auto was in juli 1971 een tweedehands donkergroene Ford Taunus met kenteken 27-96-PK. Eind maart 1974 ruilde ik hem in voor een nieuwe Ford Taunus, die kanariegeel was en een zwart dak had, met kenteken 88-BE-79. Ik ging nog op ongeregelde tijdstippen bij mijn moeder in Zoetermeer langs voor een maaltijd. In het begin van de periode staan er nog meerdere afspraken met Arie en Jan in mijn agenda, maar in de tweede helft van deze periode ontbreken afspraken met hen. De agenda heb ik toen overigens sowieso slecht bijgehouden, als het om privé-zaken ging, dus het is nog maar de vraag of ik ze niet meer zag. Waarschijnlijk toch nog wel.

Al zeker sinds eind zestiger jaren was ik een fan van de Neue Zürcher Zeitung (NZZ). In die tijd verscheen de NZZ in Zwitserland drie keer per dag en dat zeven dagen per week. Dat waren dus 21 uitgaven per week. Ongelooflijk. Voor het buitenland was er dan ook nog de Fernausgabe, die overigens ook nog zeven dagen per week verscheen. Ik was helemaal verkocht aan de NZZ, toen de eerste mens op de maan liep, in 1969. Op die dag hadden alle kranten op de wereld in de grootst mogelijke koppen op hun voorpagina deze eerste maanlanding. Maar als enige krant had de NZZ dat niet. De voorpagina was (en is) namelijk bij de NZZ voor internationaal politiek nieuws. De NZZ had dus die dag op hun voorpagina de uitslagen van de parlementsverkiezingen van Finland. Pas in het katern ‘Wetenschap’, -tig pagina’s verder, vermeldde de NZZ de landing van de eerste mens op de maan. Bij berichten in de NZZ over gebeurtenissen van de Vietnamoorlog werd altijd vermeld wat de Zuid-Vietnamese regering ervan vond, dan Noord-Vietnam, de Vietcong, en wat de Amerikanen daarvan te melden hadden. Zo kon de lezer zelf uitmaken wat er nu volgens hem gebeurd moest zijn. Een redactioneel bericht, met de mening van de redactie van de NZZ kwam er dan vaak ook, maar dan wist je ook dat het de mening van de NZZ was. Dat stond er dan bij. Deze manier van berichtgeving heb ik toen en daarna nooit meer gezien. Alle kranten maken van nieuws een soort potpourri, waarbij niet altijd duidelijk is wie de bron is van het betreffende bericht. Nog steeds raadpleeg ik regelmatig de NZZ. Het blijft een van de beste kranten ter wereld. In de zeventiger jaren nam ik zelfs een abonnement.


Waarschijnlijk mijn eerste buitenlandse banktransactie.

Laatste herziening zonder wijziging: 24 januari  2023.