Hoofdstuk V: van mei 1967 tot mei 1974.

Hoofdstuk V: de periode van mei 1967 tot mei 1974.

1. De situatie thuis.
Op dezelfde dag dat ik bericht kreeg dat ik was gezakt voor mijn HBS-B-examen, dinsdag 30 mei 1967, wetende dat ik het van mijn moeder niet over mocht en kon doen, heb ik meteen de knop omgezet. Er moesten zo snel mogelijk twee dingen gebeuren. In de eerste plaats moest ik werk hebben en in de tweede plaats wilde ik zo snel mogelijk het huis uit en op kamers gaan. Degene die me dit had aangedaan, mijn moeder, mocht zeker niet van mij gaan profiteren. Om een kamer te kunnen betalen had ik uiteraard werk nodig. Ik ben diezelfde dinsdag uitzendbureaus in het centrum van Den Haag afgelopen. Bij Service Typing Office in de Lange Poten hadden ze werk voor mij en ik kon de volgende morgen al beginnen. Daarover straks meer. Vervolgens ben ik advertenties gaan zoeken en heb ik ze ook zelf geplaatst voor een kamer. Dat lukte per 31 juli, toen ik de sleutels kreeg van Groot Hertoginnelaan 268A te Den Haag, bij de oude mevrouw Van Dooremaal. Ik had een grote kamer voor mezelf en gebruik van haar keuken en badkamer/toilet. Ik ben er zo snel mogelijk in getrokken. De twee maanden tussen 31 mei en 31 juli, voelde ik mezelf al bijna als vertrokken. Ik was veel weg en moeder en ik gedoogden elkaar. Meer niet. De vrijheid die ik toen kreeg beviel me uitstekend. Wel maakte ik van mijn nieuwe kamer vaak een enorme troep. Niet zozeer met voedsel, maar wel met kleren en papieren.


De gemeente ‘s-Gravenhage deed er dus ruim een half jaar over om een woonvergunning af te geven. Ik heb eigenlijk geen idee of je nu nog steeds een woonvergunning moet hebben.


De in deze periode zeer passende zelfgemaakte nieuwjaarskaart van 1970, gemaakt in december 1969. Koos is hier dus 23 jaar.
Mevrouw Van Dooremaal was een schat van een mens. Ik mocht eigenlijk alles van haar, ook iedereen ontvangen, zolang ik maar niet onnodig lawaai maakte. En dat deed ik ook niet. Vanaf 4 september 1967 had ik er mijn eigen vaste telefoon. Op 2 juli 1971 kocht ik mijn eerste auto: een donkergroene Ford Taunus met kenteken 27-96-PK, die werd afgeleverd 10 juli 1971.  Eind 1971 kwam er een eind aan mijn bewoning op de Groot Hertoginnelaan 268A.


Eerste schriftelijke aankondiging van mijn vertrek aldaar.


De definitieve opzegging.


De zelfgemaakte nieuwjaarskaart van 1972, “Vreedzaam 1972” dus gemaakt in december 1971. Koos is hier dus 25 jaar.
Ik heb er tot maart 1972 gewoond, toen mevrouw Van Dooremaal was gevallen en in het ziekenhuis was opgenomen, maar het daar uiteindelijk niet overleefde. Ik moest dus begin 1972 van die kamer af en heb na enkele weken in het Van Pallandthuis te hebben geslapen, op woensdag 7 juni 1972 de sleutels gekregen van een echt huurhuis, aan de Seringenstraat 81 te Maassluis.


De woonvergunning van de gemeente Maassluis.


Mijn nieuwe driekamerflat aan de Seringenstraat 81 te Maassluis, op de vijfde verdieping. Een eigen mooie, ruime en nieuwe huurflat op de vijfde etage. Intussen had ik in het voorjaar van 1971 mijn rijbewijs gehaald en had ik een auto gekocht, dus ik kon zelf mijn spullen naar de Seringenstraat brengen. Ik bleef verder de hele periode daar in Maassluis wonen.


De nieuwjaarskaart voor 1973, hoewel blijkbaar mede namens Hilde-Mieke, stond juffrouw Doddel toch niet op deze kaart erbij. Op 27 maart 1974 ruilde ik mijn donkergroene Ford Taunus in voor de knalgele Ford Taunus, met kenteken 88 – BE – 79.

2. Werk.
De dag nadat ik was gezakt voor mijn HBS-B, ben ik via uitzendbureau Service Typing Office, hoewel ik nog niet kon typen, gaan werken bij het Hoofdkantoor van de ANWB in Den Haag, op de Wassenaarseweg. Ik moest daar, in een zaal, samen met een tien- tot twintigtal andere jonge mensen, betalingsherinneringen versturen aan ANWB-leden die de contributie van 1967 nog niet hadden betaald. Met allemaal jong volk schetterden de hele dag alle tophits van die tijd door de luidsprekers. Die muziek is er zo keihard bij me ingeramd, dat ik nog altijd de hits van die periode feilloos van alle andere hits van ervoor en erna onderscheid, zodra de muziek begint. Ik werkte er 7,75 uur per dag tegen fl. 25,81 bruto. Dat was dus fl. 3,31 bruto per uur. Op of tegen zaterdag 17 juni stopte deze klus, maar vanaf maandag 19 juni had ik alweer de volgende klus: de Staatsdrukkerij- en Uitgeverij (SDUB), toen nog vallend onder het Ministerie van Binnenlandse Zaken (BiZa). Ik begon op de Afdeling Rendementen. Ik moest met een speciale lineaal in vers opgeleverd drukwerk opmeten in hoeveel tijd de zetter hoeveel letters had gezet. Zo kon je per persoon/zetter zijn productiviteit meten. Alleen gingen de geproduceerde staten in een kast achter de chef en niemand keek er meer naar om. Geen wonder dat deze afdeling dan ook spoedig weer werd opgeheven. De eerste week moest ik al overwerken, en de zin van dit alles ontgaat me nog steeds. Na enkele weken werd ik – nog als uitzendkracht – overgeplaatst naar de Afdeling Post- en Archiefzaken. Mijn chef was toen een zekere heer Schalke en mijn belangrijkste collega’s waren Chiel Bouwman, Hans Esveld en John de Baan.


Dit is mijn eerste jaarafrekening van mijn eerste werkgever en mijn eerste baan.

Vanaf half september 1967 werd duidelijk dat ze me graag in eigen dienst wilden hebben en dat is dan ook per maandag 16 oktober 1967 gebeurd, tegen een salaris van fl. 412,– bruto per maand. Dat was de start van mijn ambtelijke loopbaan.


Mijn indiensttredingsbrief.



Voor- en achterkant van mijn eerste arbeidsovereenkomst. Voorwaar een bijzonder document. SDUB was een bijzonder zuinig bedrijf. In een hele oplage blanco arbeidsovereenkomsten stond gewoon een tikfout, die blijkbaar bij iedereen met de hand werd verbeterd. Heel bijzonder voor een drukker. ‘Schrijver’ was de laagste rang: schaal 1. Let ook even op de werktijd: 41,2 uur per week. Ook op zaterdagmorgen dus nog. Tenslotte de vermaning helemaal onderaan: Deze overeenkomst moet zorgvuldig worden bewaard. Toen al en nog steeds niet begrijp ik waarom dat eigenlijk moest. Niemand heeft er ooit meer naar gevraagd en ongetwijfeld is dat bij niemand gebeurd. Ik heb altijd wel heel braaf gehoorzaamd. Er staat niet bij en ik weet ook nog niet hoe lang je dat eigenlijk bewaren moet. Tot de dood erop volgt? Is bewaren op een website ook voldoende? De handtekening is van de directeur van die tijd: Th.H. Oltheten.


Het eedsformulier. Met koffievlek. De beëdiging ging gepaard met een toespraak van het Hoofd Personeelszaken. De heer Schat in dit geval. Daarin kwam voor dat de ambtenaar in principe 24 uur per etmaal in dienst staat van het volk en onkreukbaar moet zijn. Dat verklaarde je, met vele getuigen, plechtig. Enkele jaren later werd het beëdigen over de hele linie bij de overheid afgeschaft. Pas van de laatste paar jaar is, dat het hier en daar bij een indiensttreding bij de overheid toch weer wordt gedaan. Ik was toen onder de indruk. En ik ben nog steeds een voorstander van de beëdiging van ambtenaren. Nog meer dan toen.

Ik werd ook nog lid van de vakorganisatie: ABVAKABO, onderdeel van de FNV. Ik bleef lid tot kort na mijn vertrek bij mijn laatste werkgever en ik zelfstandige werd: oktober 1994.


Het bewijs van inschrijving. Het staat me bij dat ik al veel eerder lid was geworden, in mijn RPD-tijd al, want ik haalde mijn 25-jaarsspeldje nog, dat ik nog steeds bezit. Maar dit document is het oudste dat ik kon vinden.

Ik kreeg een functie op schaal 2 niveau, maar werd aangesteld in aanloopschaal 1 en beneden het minimum van die schaal, omdat ik immers nog geen 21, dus nog minderjarig was. De meerderjarigheidsgrens ging pas in 1986 omlaag van 21 naar 18 jaar. Na een jaar zou worden beoordeeld of ik wel schaal 2-niveau had en zo ja, dan zou ik daar dan naar bevorderd worden. Mijn baan was dat ik papier moest versnipperen, van archiefmateriaal dat eerst op microfilm was gezet. Die microfilmerij bij de SDUB was state-of-the-art techniek. Bezoekers van over de hele wereld kwamen langs. Nadat de zaak versnipperd was, stopte ik de snippers in jute zakken en bracht ze naar het snipperhok, voor verdere verwerking. Na een jaar had ik dus mijn eerste beoordelingsgesprek met de heer Schalke. Zijn oordeel over mij was dat ik heel hard werkte, hetgeen ik bevestigde, maar dat mijn niveau bevordering naar schaal 2 niet rechtvaardigde. Dat was voor het eerst dat ik mij afvroeg hoe beoordelen op werk nou ging. Het was 100% zeker een fout oordeel. Wat zag hij dan wel dat ik totaal niet herkende? Wat hierna gebeurde bewees wel dat Schalke het totaal verkeerd had gezien. Een voordeel van werken bij een uitgeverij was dat je boeken uit de hele wereld kon kopen met collegiale uitgeverskorting. Kortingen konden oplopen tot 50%. Vanaf 1968 ging ik archiefcursussen volgen op Binnenlandse Zaken (BiZa), waar de SDUB toen onder viel. Docent was een zekere heer Sieval van BiZa. Hij herkende mijn kwaliteiten wel, begreep niets van de weigering om me naar schaal 2 te bevorderen en introduceerde me bij de Rijks Psychologische Dienst (RPD), een ander BiZa-onderdeel. Gelukkig vertrouwde de directie van de RPD meer op de eigen testerij dan op iemands diploma. In de nabespreking van mijn psychologisch onderzoek met adjunct-directeur mej. drs. J.I.C.G. Prick, legde ze me uit dat ik met deze testresultaten elke universitaire studie van mijn keuze met gemak zou kunnen volgen. Waarom ik niet ben gaan studeren? Dat heb ik toen uitgelegd. Ze had maar één kanttekening bij het testresultaat, namelijk dat deze aangaf dat mijn stabiliteit onder de maat was. Ik had geen idee wat ze bedoelde, maar ik was natuurlijk wel erg blij dat ik verder zo’n goede test had gemaakt. Ik heb het er op dat moment bij gelaten. Ik nam dus ontslag bij de SDUB en kreeg het volgende getuigschrift.


Mijn getuigschrift van de SDUB.

Eind september 1969 nam ik ontslag bij de SDUB, met als gevolg dat ik niet meer in aanmerking kwam voor een vaste aanstelling per 16 oktober 1969. Dat had vervolgens weer tot gevolg dat ik bij de Rijks Psychologische Dienst opnieuw een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd kreeg. Ik heb er geen seconde over getwijfeld. Op basis van mijn werkervaring bij de SDUB wist ik heel zeker dat ik die vaste aanstelling ook bij de RPD wel zou gaan krijgen.


Mijn arbeidsovereenkomst bij de Rijks Psychologische Dienst. Merk op dat ik in twee jaar ruim 60% salarisstijging had gekregen. Niet verkeerd.

Per 1 december 1969 werd ik aldus benoemd tot Hoofd Post- en Archiefzaken, later hoofd Algemene Zaken bij de RPD. De RPD had toen iets meer dan 100 personeelsleden, en Algemene Zaken ging over post- en archiefzaken, personeelszaken, financiële zaken, de kantine, de schoonmaak en het directiesecretariaat. Bij elkaar minder dan tien medewerkers. Op alle onderdelen zaten uitstekende mensen, zodat ik er in de praktijk geen of nauwelijks omkijken naar had. Na een ruime inwerkperiode ging ik me in de praktijk vooral bezighouden met het commissiewerk van Directeur RPD, dr. F.J.E. Hogewind. Hij was lid van talloze zeer uiteenlopende landelijke commissies en besturen. Zoals de Raad voor de Arbeidsmarkt, de Nederlandse Politie Academie, Commissie Automatisering Rijksdienst, en nog een 35-tal andere. Ik zorgde er voor dat hij tijdig alle stukken had als hij naar een vergadering moest, en geheel eigener beweging stopte ik er dan stukken bij die uit andere commissies kwamen of persartikelen die me voor de te bespreken onderwerpen relevant leken. Hij vertelde me regelmatig dat hij dankzij mij de best-geïnformeerde vergaderingdeelnemer was. De verhoudingen met Hogewind bleven uitstekend, maar met adjunct Prick verzuurden ze.


Mijn vaste aanstelling kwam al binnen een jaar, per 1 september 1970.


Een foto van het voltallige(?) personeel van de Rijks Psychologische Dienst. De meesten kan ik niet meer thuisbrengen. V.l.n.r.: vijfde van links de heer Noordenbos, de man met het Indische uiterlijk de heer Talakua, ver naar rechts, glimlachend met glas in de hand directeur Dr. F.J.E. Hogewind, pal rechts naast hem adjunct-directeur drs. J.I.C.G. Prick helemaal rechts Hoofd Psychologisch Onderzoek drs. van Ruyven.

Door tussenkomst van de heer Lefeber, mijn chef, werd ik op zaterdag 10 februari 1973 ontvangen door een zekere mevrouw Crasborn, privé op de Cralingenlaan 18 te Wassenaar. Zij was Hoofd Personeelszaken van de Rijks Geneeskundige Dienst (RGD). Een organisatie met ruim 400 medewerkers dus ongeveer vier keer zo groot als de RPD en eveneens vallend onder BiZa. We werden het erover eens dat ik bij de RGD zou kunnen beginnen als personeelsmedewerker op de Afdeling Personeelszaken van de RGD, een positie na haarzelf en haar plaatsvervanger Ton de Vos. Dit was dus mijn switch naar de specialisatie personeelszaken. En meteen in schaal negen of vlak daarbij. Ik begon er op dinsdag 1 mei 1973. Mevrouw Crasborn heette me ’s morgens welkom en liep met mij meteen door het hele gebouw heen om mij overal voor te stellen. In de loop van diezelfde middag, nadat wij alle Haagse afdelingen hadden bezocht, meldde ze zich ziek. De volgende morgen, woensdag 2 mei 1973, meldde Plaatsvervangend Hoofd Ton de Vos, dat mevrouw Crasborn wegens ziekte voorlopig niet meer terug zou komen en hij nam vervolgens haar kamer in beslag. Ik kreeg direct daarna zijn kamer, en ik werd meteen de facto Plaatsvervangend Hoofd Personeelszaken. Een promotie na één dag!! Zo snel had ik nog nooit promotie gemaakt en dat zou ook nooit meer gebeuren. Mevrouw Crasborn heb ik verder niet meer teruggezien. Consequentie van die verschuiving was, dat ik al op de tweede dag ook verantwoordelijk werd voor de zogenaamde Zware Mobiele Groep van de RGD. Dat was een groep van ongeveer 20 medewerkers, ongeveer evenveel mannen als vrouwen, die overal in het land bij ziekte of vakantie van medewerkers op de kleine decentrale kantoren invielen. Deze Zware Mobiele Groep had ook een direct leidinggevende: Coen van der Zalm. Het is de persoon met wie ik daar vaak en jarenlang onbedaarlijk heb gelachen. Zo onbedaarlijk dat de kaken zeer deden en de buik ook. Dat je niet meer op een stoel kon blijven zitten. Tranen met tuiten van het lachen. Coen is enige jaren terug overleden. Zijn uitvaart heb ik uiteraard bijgewoond. Doordat ze – vaak heel onverwacht, want ziek worden gebeurt doorgaans plotseling – steeds door het hele land ook op ver van elkaar gelegen plaatsen moesten kunnen invallen, van Groningen tot Maastricht en van Den Helder tot Middelburg, waren doordeweekse privé-avondafspraken voor deze mensen niet goed mogelijk. Dat wisten ze uiteraard ook van tevoren. Bijna allemaal waren ze dan ook vrijgezel en ze gingen na enkele jaren zich dan ergens settelen op een vaste plek. Ik had zelf ook een eigen landelijke verantwoordelijkheid, dus op mijn reizen door het land kwam ik ook vaak mijn eigen medewerkers tegen, maar in de avonduren gingen we aanvankelijk nog ieder naar het eigen hotel of naar huis. In deze periode gebeurde er dan met mij en anderen nog helemaal niets.

3. Padvinderij.

Uit deze periode heb ik nog een aantal foto’s van een stuk of vijf jonge vrouwen, die ik niet ken en niet kan plaatsen. Het gaat om 6 x 6 negatieven, maar een toestel dat werkte met dit formaat negatieven heb ik nooit gehad. Wel had Peter Jacobs zo’n toestel, en hij is zelfs de enige waarvan ik me dat kan herinneren. Wie kent deze vrouwen? En/of wie weet waar die foto’s gemaakt zijn? U kunt ze vinden op mijn blog, bij de datum van maandag 22 mei 2017, maar hier onder heb ik ze nogmaals opgenomen. Als u mij kunt informeren wie dit zijn, graag via het contactformulier.

De situatie van de vorige periode werd aanvankelijk voortgezet, met heel onregelmatig zeer drukke periodes met de verkenners, afgewisseld met periodes waarin er niets gebeurde dan alleen de zaterdagmiddagopkomsten en het zomerkamp. Er waren nog steeds nooit droppings of hikes, en weekends nog altijd uitsluitend in het Van Pallandthuis. Afspraken van mij met hopman Peter Jacobs gingen heel vaak – zonder bericht van Peter – niet door of hij verscheen gewoon niet. Ook de daarvoor vervangende afspraken gingen vaak niet door of hij kwam niet opdagen. Bijna altijd zonder dat we van hem een bericht van verhindering kregen. Hij bestond het zelfs om af en toe zonder bericht niet te verschijnen op de gebruikelijke zaterdagmiddagen. Dan stond ik er alleen voor, zonder dat we dan een programma hadden, want dan was de voorafgaande programmabespreking ook al niet doorgegaan. In de zomerkampen, waarbij welpen en verkenners doorgaans dicht bij elkaar in de buurt verbleven, was het gebruikelijk dat jonge leiding op een avond een avondwandeling met elkaar maakte. Daar gebeurde waar ik bij was nooit iets bijzonders. De Kerners hadden daar steeds moeite mee, want zelfs als de kinderen sliepen bleef je in hun ogen verantwoordelijk. Er bleef echter altijd iemand met een auto achter, en we bleven ten hoogste een uurtje weg, dus wij zagen dat probleem niet. Elk jaar in het najaar was er voor alle leiding van al deze groepen in heel Nederland een leidersweekend. Daar waren geen kinderen bij, dus hier kon jonge leiding desgewenst wel na het programma gaan wandelen, ook volgens de strenge Kerners.

Een foto van kerst 1967 in het Van Pallandthuis, met o.a. de Kerners en mij.

Een foto van eind april 1968, bij de aankomst van kinderen bij het van Pallandthuis. Let even op de blik van Anneke de Combe (toen nog net 15) naar Peter Jacobs (26). Ik had nog totaal niet door dat Peter er op dat moment al een overspelige relatie met Anneke op na hield.
In augustus 1968 werd Carin van de Craats, toen leidster bij de meisjes, die ik al vanaf september 1964 kende, mijn vriendin. Er gebeurde overigens nog helemaal niets tussen ons, behalve dan dat we af en toe een afspraakje met elkaar hadden. Ik heb nog een foto van augustus 1968 waarop ik met haar familie uit ben in de Sprielderbossen bij Elspeet:
Op de foto, gemaakt door de vader van Carin, staan de moeder van Carin, Carin, broer Dirk van Carin en ikzelf op de rug. Alles was nog koek en ei tussen Carin en mij en we waren een stelletje. Carin maakte het op 26 oktober 1968 met me uit en vervolgens in oktober 1970 weer aan. Op 13 februari 1971 maakte ze het weer uit. Begin september 1971 raakte het weer met haar aan en op 31 oktober 1971 maakte ze het opnieuw uit.  In de herfst van 1973 raakte het weer aan met Carin en februari 1974 maakte ze het weer uit. Elke keer gaf ze geen enkele reden waarom ze het weer uitmaakte. Pas na maart 2011  begon ik te begrijpen wat de oorzaak moet geweest zijn van deze merkwaardige gang van zaken. Op het gebied van relaties was ik nog steeds een heel grote sukkel.  Dat zou zelfs nog heel erg lang duren, zeker tot flink voorbij 1991.

De plaats van het zomerkamp van 1967 is nog niet bekend, maar duurde van 12 tot en met 19 augustus.

In 1968 was het welpenkamp van 13 tot en met 20 juli in Zeist. Waar het verkennerskamp is geweest is niet meer bekend. Ik heb nog wel een aantekening dat ik voor alle deelnemers paspoorten of toeristenkaarten moest regelen, die je toen ook nog voor de buurlanden nodig had. Dan ligt Zeist als kampeerplaats niet zo voor de hand. Maar waar het dan wel was? Chaam wellicht?

In 1969 was zowel het welpen- als het verkennerskamp in Amersfoort. Bijzonder aan dit kamp was dat alle jonge vrouwelijke leiding de groep in het voorjaar van 1969 had verlaten, om toen nog compleet onbekende redenen, en dat daarom Carin van de Craats en Rob Rapmund, neef van Peter Jacobs, meegingen als staf met de welpen, die ongetwijfeld wel hebben geweten waarom al die jonge leidsters de groep hadden verlaten en waarom zij dus mee moesten.

In 1970 was het welpenkamp in Bussum en het verkennerskamp in Ootmarsum van 27 juli tot en met 4 augustus. Het was het laatste verkennerskamp van Peter Jacobs. Opmerkelijlk was dat Peter, die als enige eigen vervoer had, meerdere keren vele uren, tot wel een heel dagdeel, wegbleef om boodschappen te doen. Wat er in werkelijkheid gebeurde, werd ook pas vanaf 2011 duidelijk.

Eind 1970 was Peter Jacobs eindelijk van de groep verdwenen en ging de nieuwe leiding Koos van Leeuwen, Wilbert Nieuwstraten en Paul Oomen in 1971 met de verkenners naar Engeland en Schotland, van 30 juli tot 10 augustus.


Joe Willis, onze gastheer in het noorden van Engeland, op de Tudhoe Mille Farm.


We gingen ook naar Schotland, zoals bewezen wordt met bovenstaande foto, uiteraard ook uit 1971.

In 1972 was het welpenkamp in Soest en het verkennerskamp in Schoonloo. Bas Bubberman kwam de verkennersleiding versterken.

In 1973 was het welpenkamp in Maarn en de verkenners gingen van 7 tot en met 18 juli naar Zuid-Frankrijk met uitvalsbasis Nîmes.

In 1968 was het landelijke leid(st)ersweekend voor de leiding van BE/Blauwe Vogelgroepen van 5 op 6 oktober te Vught. Bij aankomst had ik al met Carin van de Craats en een andere jonge (aankomende) leidster, Anneke de Combe, afgesproken om na afloop van het avondprogramma, circa 21.30 uur, nog een avondwandeling te gaan maken. Dat was akkoord met beide meiden. Wie zich bij het vertrek nog wilde aansluiten kon dat uiteraard doen. Verzamelen na afloop van het avondprogramma bij het toegangshek van het terrein. Toen na het diner om half acht het avondprogramma begon, waren mijn 18-jarige en vrijgezelle vriendin Carin, de 17-jarige en eveneens vrijgezelle 16-jarige Anneke en de getrouwde 26-jarige hopman Peter Jacobs echter niet meer present. De meerderjarigheidsgrens was toen nog 21 jaar. Pas in 1986 werd de meerderjarigheidsgrens verlaagd van 21 naar 18 jaar. Oubaas Kerner, die permanent telde of iedereen er wel was, had meteen door dat er drie weg waren en vroeg aan mij en de anderen of we wisten waar zij waren. Wij wisten het geen van allen. Ze zijn alle drie niet meer bij het avondprogramma gekomen. Na afloop daarvan ben ik, zoals was afgesproken, naar het toegangshek gelopen, en heb daar letterlijk uren staan wachten, maar Carin noch Anneke kwamen opdagen. Ik ben naar bed gegaan in de herenslaapzaal, maar het naast mij opgestelde bed van Peter Jacobs was leeg. Zijn daar bij aankomst geplaatste bagage was verdwenen.  Hij zou ook de hele nacht niet terugkomen. Ik heb de hele nacht in bed liggen huilen en heb geen minuut geslapen. Het was de zoveelste keer dat ik grof was bedrogen en opnieuw door twee vrouwen. Het was de zoveelste bevestiging: die lui zijn dus echt niet te vertrouwen. Na de gebeurtenissen in het Rotterdamsch Zeehospitium en daarna met Anita Zwart en Ronnie de Wit had ik eindelijk weer eens de moed opgebracht om een afspraak te maken en dan gebeurde dit. Het heeft zelfs tot medio maart 1969 geduurd, voordat ik eindelijk weer eens goed sliep en zonder eerst alcohol te gebruiken. De volgende morgen, de 6e oktober 1968 te Vught was ik als eerste in de ontbijtzaal, maar daar stonden toen Carin, Anneke en Peter al met elkaar te praten. Ik heb ze niets gevraagd en anderen ook niet. De relatie met Carin bleef wel aan. Voorlopig dan. Op zaterdag 26 oktober 1968 maakte ze onze relatie uit, zonder opgave van reden. Het zou overigens daarna nog drie keer aangaan tussen ons en ook weer drie keer uit, alle keren op initiatief van Carin, voorlopig voor het laatst in februari 1974.

De heer en mevrouw, oftewel oubaas en akela Kerner, aan wie zovelen, waaronder ik, zoveel te danken hadden en hebben. November 1968.
Eind 1968 kwamen twee extra assistent-leiders de troep versterken: de latere fysiotherapeut Paul Oomen, met wie ik nog altijd bevriend ben en de latere revalidatie-arts Wilbert Nieuwstraten, die al weer jaren geleden veel te vroeg is overleden. Paul en Wilbert waren allebei doorgewinterde en ervaren padvinders, waar de groep en de jongens veel plezier aan hebben beleefd.

Een iconische foto, van eind 1969, van het illustere duo: Wilbert Nieuwstraten zittend en Paul Oomen ‘zwevend’.
De afwisseling tussen heel drukke en actieve perioden met perioden dat de verkenners bijna niets deden bleef. Het voortdurend zonder bericht wegblijven van Peter Jacobs op gemaakte afspraken bleef ook. In het vroege najaar van 1970 was voor ons, Paul, Wilbert en mij, de maat vol. We wilden van Peter af. Het voortdurend weigeren om hikes of droppings te doen, zijn vele afwezigheden, zijn weigering om te kamperen, ook buiten het zomerkamp, en tenslotte zijn weigering om met de jongens een keer naar het buitenland te gaan hebben ertoe geleid dat hij zijn congé kreeg. Eind 1970/begin 1971 werd ik zijn opvolger als hopman en had ik twee vaandrigs/assistenten: Wilbert en Paul. In 1971 gingen we al met de troep naar Engeland en Schotland en hadden we van Peter Jacobs geen last meer. Nadat we als leiding eind 1971 een prijsvraag hadden uitgeschreven voor de leden, voor het verzinnen van een nieuwe naam voor de groep die zou ontstaan na de fusie van de Van Laergroep en de Wegeli die in het Van Pallandthuis opkomsten had, maakte de leiding op de nieuwjaarsbijeenkomst van zaterdag 8 januari 1972 een keus voor de nieuwe naam. Wij kozen voor de naam Wegelaergoep en een padvindster was de winnaar en werd in het zonnetje gezet. De Wegelaergroep bestaat dus vanaf 8 januari 1972. Mogelijk dat later de stichtingsakte van de Stichting Wegelaergroep aangeeft dat de Stichting op 1 januari 1972 werd opgericht, maar het was in elk geval 1972. Des te merkwaardiger is het dat de Wegelaergroep daarna haar lustra vierde in in elk geval 1996 en waarschijnlijk ook nog in 1986. En tenslotte in 2011. Allemaal een jaar te vroeg dus. Met die lustrumvieringen is het in de hele geschiedenis steeds bijzonder vreemd toegegaan. De enige reünies waarvoor ik was uitgenodigd waren die van 1996 en van 2011. Van andere reünies weet ik niet eens zeker of ze wel geweest zijn. Wel was er zeker een reünie in 1989 (25 jaar van Pallandthuis), waarvoor ik ook niet was uitgenodigd. Wat er steeds met die reünies gebeurde kon ik veel later pas reconstrueren, ook weer vanaf maart 2011. Vanaf 1 januari 1974 werd ik zelf, na het vertrek van oubaas Kerner, groepsvoorzitter, dus de ‘hoogste’ leidinggevende over alle zes onderdelen van meisjes en jongens. Opvallend was dat vanaf maart 1969 plots veel jonge leidsters van de groep verdwenen. Voor de welpen bleef er bijna geen leiding meer over, waardoor in het zomerkamp van 1969 een beroep werd gedaan op Carin en een zekere Rob Rapmund, een neef van Peter Jacobs, om voor de duur van dat kamp de leiding te versterken. Pas vanaf 2011 en daarna begon het – door een bijzondere aanleiding – tot mij door te dringen wat er in de periode 1963 – 1975 allemaal achter onze ruggen om gebeurde en waarom Carin het tot vier keer toe met me aan- en weer uitmaakte. En wat ik toen achterhaalde was niet gering. Dus tegen die tijd kom ik nog een keer op deze zelfde gebeurtenissen uit mijn padvindersperiode terug.

4. Vakanties.
In 1967 ben ik hoogstwaarschijnlijk niet met vakantie geweest. Ik had op 31 juli de sleutels van mijn kamer gekregen en heb die vakantietijd gebruikt om mijn kamer op te knappen, in te richten, te verhuizen en dergelijke. Ook in 1968 heb ik geen eigen vakantie genoteerd. Doorgaans ging ik die jaren al dan niet alleen op de bonnefooi weg. Zonder dat we dat lang tevoren hadden afgesproken. Dat verklaart dat ze nogal eens niet in mijn agenda’s voorkomen. In het voorjaar van 1969 ben ik samen met vriend Gerard Laanen een vrij groot aantal weekends naar Kopenhagen getrokken. Gerard had inmiddels zijn rijbewijs en een DAFje en elke vrijdag gingen we dan samen, meteen na het werk, naar Kopenhagen, waar we dan ruim na middernacht aankwamen. We gingen dan linea recta naar verschillende bars, vooral de Piccadilly Bar en Brittania’s Inn, waar we optraden met het zingen van Ierse volksmuziek. Het trok veel publiek en het was er beregezellig. Zondagmiddag of -avond vertrokken we dan weer naar huis. Gerard sloeg op deze reizen wel een meisje aan de haak: Gitte Larsen. Maar ik was daar opnieuw nog totaal niet mee bezig. In 1970 ben ik met vriend Ernst de Groot op vakantie naar Zwitserland geweest. We sliepen dan in het Parkhotel in Interlaken, zo lieten we thuis weten. In werkelijkheid stond in Interlaken in het park een soort abri, waar we beiden de nacht doorbrachten. Pal voor onze neus stond ook nog een fonteintje water te spuiten, dus wij hadden alles bij de hand wat we nodig hadden. Tot het moment dat ik later in Nederland in groter gezelschap van mijn werk verkeerde en ik vertelde van het Parkhotel te Interlaken en een van de gasten spontaan riep: maar in Interlaken is er helemaal geen Parkhotel. Dus mijn verhaal kon niet kloppen. Jammer dan. Ik was door de mand gevallen. In 1971 was er dan de eerste buitenlandse reis met de verkenners naar Engeland en Schotland: een groot succes. Na afloop hiervan ben ik voor het eerst met eigen auto naar Spanje en Portugal gegaan. Ik heb niet genoteerd en ik herinner me ook niet goed wie er toen bij me was. Wellicht Paul Oomen al. In 1972 was het zomerkamp in Schoonloo. Een eigen vakantiebestemming heb ik niet genoteerd, maar ik ben zonder twijfel weggeweest. In 1973 hadden we dan een zomerkamp met de troep in Zuid-Frankrijk. Overnachtingen in Orléans, Clermont-Ferrand en eindbestemming Nîmes. Terug via Chambéry en Offenbach. Ook voor dit jaar heb ik geen eigen vakantie genoteerd. Op 31 maart 1974 noteer ik dat ik in Amesbury (V.K.) ben, blijkbaar met mijn nieuwe auto, op 1 april in Tudhoe, daarna in Durham, Fort William,  Inverness, opnieuw Durham, Sunderland en op 8 april in Harwich voor de boot naar Hoek van Holland.

5. Vrienden en vriendinnen.
In mijn agenda van het jaar 1967 stonden in het adresgedeelte maar twee vrouwen tegenover 35 mannen. Die twee vrouwen waren mijn moeder en mijn schoonzus Anneke. In mijn agenda 1968, die ik vanaf eind 1967 geleidelijk heb ingevuld, stonden opeens zeven vrouwen. Dat verschil tussen 1967 en 1968 valt me nu, rond 2013, pas op. Toen had ik dat verschil niet door. De vijf anderen waren overigens allemaal leidsters bij de padvindersgroep. Blijkbaar raakte ik in de loop van 1967 weer ontvankelijk voor het andere geslacht. Daar werd op 5 oktober 1968 vervolgens hardhandig weer een eind aan gemaakt, zoals hiervoor beschreven.
Van de vrienden noem ik Gerard Laanen, Ernst de Groot, Paul Oomen, Wilbert Nieuwstraten; ook met ex-SDUB-collega’s Chiel Bouwman en Hans Esveld trok ik af en toe op. Bij latere ex-collega John de Baan en zijn vrouw Jos en hun dochtertjes in ’s Gravendeel was ik regelmatig op bezoek. We probeerden, uiteindelijk zonder veel succes, staatsexamen HBS-B voor te bereiden; de maaltijden waren er altijd ruim bemeten. Hoewel ik met Carin vanaf augustus 1968 met vier keer aan en uit bevriend was, gebeurde er tussen ons nog helemaal niets. Ik kan toen onmogelijk een spannende man geweest zijn. Dat duurde tot mei 1974. Hoe het precies kwam weet ik niet meer, maar plots was mijn weerzin over en lag ik in die maand met Leidy, onze toenmalige afdelingssecretaresse in bed. Zij is helaas al veel jaren geleden overleden, naar ik mij heb laten vertellen. Zij heeft mij ontmaagd. Ik was 27 en een half jaar oud, voordat ik mijn eerste relatie-ervaring had. En Leidy heeft blijkbaar ook mijn ogen open gekregen voor mijn omgeving. Vanaf dit moment ging het ineens hard. Ik had dan ook heel wat in te halen. Er kwam een schier eindeloze reeks afspraken met vrouwen door het hele land. Daar was Carin helemaal in het begin ook nog bij. Ik weet nog goed dat ik maar zelden het initiatief nam, of ik moest wel heel zeker weten dat mijn vraag in goede aarde zou vallen. Ik stond ineens vanaf mei 1974 voor afspraken met vrouwen open. Dat straalde ik blijkbaar uit. Daarover volgt meer in de volgende episode.

6. Allerhande.
Op zondag 12 maart 1967 bezocht ik met de stam, mijn eerste Mattheus Passion, ik meen in de Grote Kerk in Den Haag. Uiteraard was dat onder aanvoering van Kerner. Ik vond het een bezoeking. Er kwam geen eind aan. Nou zat en zit niemand en zeker ik niet lekker op die houten kerkbankjes. In latere jaren ging ik steeds weer, en al jaren volg ik het alleen op de tv. Maar ik volg het wel. Ik vind het nu de mooiste muziek die er is. Op woensdag 7 juli 1965 trouwde te Wassenaar broer Jan met Anneke Butterman. Daar was ik uiteraard bij. Broer Arie trouwde op dinsdag 9 april 1968 te Leiden met Joke Wassenaar. Ook daar was ik bij. Vanaf mijn RPD-tijd (1969) bezocht ik elk huwelijk van een medewerk(st)er. En bij voorkeur in de kerk, omdat ik ervan uitging dat wie in de kerk trouwde dat het belangrijkste deel van de huwelijkssluiting vond. Met hobby’s waren dat ik nog druk aan het fotograferen was en ik zong nog in een koor. In juni 1971 haalde ik mijn rijbewijs en binnen enkele weken kocht ik mijn eerste auto: een Ford Taunus. Weer veertien dagen later ging ik met die auto en een busje met de jongens naar Engeland en Schotland. In 1972 heb ik met zowel Arie als Jan nog afspraken; de meeste met Arie. Vanaf 1973 zie ik ze niet meer in mijn agenda staan, maar ze moeten er nog wel geweest zijn. Ik heb Arie met zijn gezin nog meerdere malen naar hun vakantie-adres gebracht en weer opgehaald en thuisgebracht.

De volgende gebeurtenis mag aan mijn levensbeschrijving niet ontbreken; de enige keer in mijn leven – tot nu toe dan – dat ik door de politie ben gearresteerd. Op zekere dag in 1972 reed ik in Den Haag op de Stadhouderslaan richting Loosduinseweg, vlak voordat ik de Groot Hertoginnelaan kruiste. Ter plaatse was een vluchtheuvel, ter linkerzijde waarvan de tram, lijn 10, voorbijreed en aldaar rechtdoor reed. In dat rijvak waren pijlen aangebracht, met richting linksaf. Daar kon de tram natuurlijk niet aan voldoen, want daar gingen geen rails heen, maar daar moesten andere weggebruikers die richting wel volgen. Althans, dat vond de politie. Aan de rechterkant van de vluchtheuvel stonden geen pijlen in dat wegvak geplaatst. Ik reed in mijn auto links van de vluchtheuvel en ging toch rechtdoor. Honderd meter verder werd ik aangehouden door de politie en ik kreeg een bekeuring van fl 25,–. Ik liet de zaak voorkomen. Ik had namelijk ontdekt, dat in de Wegenverkeeerswet/het Wegenverkeersreglement de bepaling staat dat ‘als de rijbaan verdeeld is in rijvakken en in deze zijn pijlen aangebracht, de weggebruiker de richting moet volgen die door die pijlen is aangeven.’ In de door mij geschetste situatie waren niet in alle rijvakken pijlen aangebracht, dus hoefde ik ook die richting niet te volgen. De kantonrechter verlaagde mijn straf vervolgens naar fl. 10,–. Ik rook dus bloed, als het ware. De rechter gaf me toch tenminste gedeeltelijk gelijk. Maar het was fout wat ik deed, of het was niet fout. Iets er tussenin kon volgens mij helemaal niet. Ik wilde dus in hoger beroep. Bij de griffie informeerde ik wat ik daarvoor moest doen. Ik moest dan binnen veertien dagen na het vonnis een bezwaarschrift indienen. Zo gezegd zo gedaan. Twaalf dagen na het vonnis, ruim op tijd dus, dus ruim op tijd, stond ik met mijn bezwaarschrift weer bij die griffie. Na enig heen en weer geloop werd mij verteld dat het bedrag van mijn vonnis te laag was voor een hoger beroep. Dat kon dus niet. Ik kon wel in cassatie naar de Hoge Raad, als het om de uitleg van de Wet gaat. Welnu, daar ging het in mijn geval ook om, dus dan maar in cassatie bij de Hoge Raad. Maar daarvoor was ik te laat. Dat moest al binnen acht dagen na het vonnis binnen zijn. Dus dat kon ook niet meer. Wat had ik de smoor in. Had die griffie me nou echt niet meteen correct kunnen informeren? In het zicht van de haven gestrand. Achteraf bezien heeft de kantonrechter dat allemaal wel geweten en die verlaagde de boete precies om de reden dat ik meteen na zijn uitspraak naar de Hoge Raad moest voor uitleg van de Wet. Vervolgens vergeet ik het hele vonnis van een tientje. Totdat op dinsdag 2 januari 1973 ’s morgens om 06.00 de deurbel gaat. Ik lag nog helemaal in Morpheus’ armen, en met een slaapdronken hoofd opende ik de deur. Tot mijn verbazing stonden daar zeker zes politie-agenten. Een van hen vertelde dat ik nog een boete van 10 gulden had openstaan, subsidiair één dag hechtenis. Aangezien ik die boete niet had betaald moest ik worden meegenomen. Maar ik kon het ook meteen contant bij ze afrekenen. Helaas bleek ik geen twaalf (tien plus twee gulden, blijkbaar voor administratiekosten of zo) gulden contant in huis te hebben en dus moest ik mee naar het bureau. Nu moest ik wachten totdat het half negen was, als de bank weer openging. Even na half negen belde ik met mijn bank, voor rekening overheid natuurlijk, en kreeg ik ze zover dat ze het vereiste bedrag telefonisch overmaakten. Om kwart voor negen stond ik weer buiten en kon ik mijn gang weer gaan. Korte tijd later kreeg ik de bankafrekening. Daar wordt de overboeking van 12 gulden vermeld ‘wegens arrestatiebevel’.


Dit is dus dat bewuste afschrift.

Laatste herziening op heel kleine puntjes is van 9 juni 2024. Deze pagina is af.