Hoofdstuk III (januari 1959 tot en met de zomer van 1963).

Hoofdstuk III, de periode januari 1959 – tot en met de zomer van 1963.

1. De situatie thuis.
Vanaf januari 1959 was de ziekenhuisperiode in mijn leven definitief voorbij. Behalve de in het vorige hoofdstuk al genoemde gevolgen waren er meer. Vrouwen en meisjes zag ik als enge wezens, die – als ze de kans kregen – enge dingen met je deden en in elk geval niet te vertrouwen waren. Ik heb zelfs een hele tijd echt gedacht dat vrouwen met elkaar samenzweerden om mannen zoveel mogelijk te kwetsen. Een ander gevolg van ‘Katwijk’ is nog dat ik elke fysieke confrontatie met anderen steeds uit de weg ging en ga. Ik meed en mijd ruzies die tot vechten zouden kunnen leiden. Ik zou (en zal) immers elke lichamelijke confrontatie verliezen. Slechts met één duw was (en ben) ik uitgeschakeld. Misschien heeft dat er wel aan bijgedragen dat ik mijn hersens steeds harder liet werken dan mijn lijf. Elke sport of zelfs meestal ook ruw spelen meed ik. Veel te bang voor de mogelijke gevolgen voor mijn rechterbeen en dus voor mij als geheel. Deze grondhouding heb ik tot op de dag van vandaag volgehouden en zal ik wel altijd blijven houden. Thuis trof ik mijn moeder aan en mijn beide broers, Arie en Jan. Toen ik 12 was waren zij 19 en 17. Weliswaar aten we doorgaans met zijn vieren aan tafel, maar direct daarna trokken de oudste twee met elkaar op, ook ’s avonds. Ik had dus grotendeels mijn eigen leven. Mij is wel eens gevraagd of ik het gevoel had dat mijn moeder van me hield. Ik wist het antwoord niet. Ze zorgde altijd, ondanks haar armoe, sinds vader het huis uit was leefden we van de bijstand, dat we altijd goed te eten en te drinken hadden en de kachel kon branden. Maar er zijn tegelijk vele momenten geweest waarop ze mij, of zelfs ons, compleet in de steek heeft gelaten. Bovendien schilderde ze onze vader altijd behoorlijk zwart af, hetgeen sommige gescheiden moeders vaker doen. Dat leverde dus aan de drie broers het Parental Alination Syndrome op. Het totaalbeeld blijft dus gemengd. Later kom ik nog wel op de persoon van mijn moeder terug. Met familie gingen we nauwelijks om. We zagen af en toe Tante Tonia, zus van moeder. Een andere zus van moeder: tante Marie (en haar man oom Jan) hebben we ook een enkele keer gezien.


Oudejaarsavond 1959. Drie broers, twee nichtjes, de moeders, tante Tonia.


V.l.n.r. tante Tonia, mijn moeder, Anna en tante Marie. Rechts daarvan een vriendin van tante Tonia.
Tante Marie en oom Jan bleken twee dochters te hebben, Lida en Elly. Op zondag 24 januari 1960 gingen we een keer bij ze op bezoek in de Rijnauwenstraat in Den Haag, wegens de verjaardag van Lida. Daar zijn nog foto’s van.

Ook op de foto staan Bep Visser (die eerst op Jan verliefd werd en daarna op Arie) en ene Marga Winter. Die contacten waren weer snel voorbij, vanwege ruzie tussen de zussen Anna en Marie. Gegeven onze latere ervaringen met onze moeder, is de kans groot dat dat vooral aan onze moeder heeft gelegen. Het zou nog vele jaren duren, voordat de zussen en de broers opnieuw contact met elkaar kregen.


Waarschijnlijk zijn deze foto’s van voorjaar 1959. Uiteraard ben ik de jongen en zijn de heer en dame waarschijnlijk onze voogdes, mevrouw Houwink-Garssen en haar man. Zij woonden in Wassenaar aan de Nassaulaan. Naar ons beste weten was er in Den Haag en omgeving slechts één toren die in aanmerking kon komen en dat was die op Duinrell te Wassenaar. Als een lezer de mensen op de foto herkennen, of zeker weten dat het niet de heer en mevrouw Houwink zijn, of waar deze toren stond of staat, dan verzoek ik vriendelijk dat mij even te berichten.


Van bovenstaande foto’s is slechts bekend dat ze zijn genomen toen ik in de Wieringsestraat woonde, gegeven het vermelde adres. Inschattenderwijs veronderstel ik dat ze gemaakt zijn, niet zo lang nadat de voorgaande foto’s werden gemaakt, dus ergens tussen eind 1959 en begin 1960. Heb zelfs hetzelfde overhemd aan, maar met een overhemd deed ik zeker meer dan een jaar.


In mijn eigen handschrift van die tijd is geschreven: 13 jaar, Wieringsestraat 76 Den Haag, ? mei 1960. Dat zal dus zeker kloppen.
Op 29 september 1960 verhuisden we van de Wieringsestraat 76 te Scheveningen naar de Melis Stokelaan 44 te Den Haag.


Koos thuis, naar schatting in 1961 of 1962, maar in elk geval – volgens broer Jan – op de Melis Stokelaan. Blijkbaar had ik koude handen. De kachel stookte op eierkolen. Het portret van oma Tjeertes (de moeder van mijn moeder, overleden 1939) aan de muur. Die foto heb ik nog en staat inmiddels ook op mijn kwartierstaat op deze website. Radiodistrubutie, gegeven het toestel en de stelknop voor programma’s en volume aan de muur. Tv hadden we nog niet. De klok die opeens spoorloos verdwenen was.

2. School.
De eerste helft van 1959 ben ik hoogstwaarschijnlijk niet naar school geweest. Na de zomer ging ik naar de Duinoordschool, in de Pluvierstraat, dichtbij waar ik woonde in de Wieringsestraat. Na de zomer kwam ik in de zesde klas. Ik haalde drie rapporten lang goede cijfers. Allemaal zevens en achten. Behalve voor schrijven, waar ik tussen een 5 en een 6 bleef steken. Ik kreeg voor het eerst Frans, waarvoor ik zelfs een acht haalde. Dat zou later een van mijn slechtste vakken worden. Onbegrijpelijk is ook dat ik voor tekenen een acht haalde. Dat is het andere vak waar ik altijd een bloedhekel aan heb gehad. De docent vond het blijkbaar heel knap dat ik nog als een vierjarige kon tekenenen. Dat kunnen de meesten niet meer op latere leeftijd. Na afloop van het schooljaar 1959/1960 kreeg ik het getuigschrift en de aanbeveling om naar de ULO te gaan.


Het is achteraf bezien een ‘wonder’ dat ik in 1960, dertien jaar oud, nog een gewoon getuigschrift van de toen zesjarige Lagere School kreeg. Ik had bijna vier en een half jaar lager onderwijs gehad en die tijd was ook nog eens onderbroken geweest door meerdere maandenlange pauzes. Ik heb op school daarbij ook nooit het gevoel gehad dat ik er voor spek en bonen bijzat. Ik deed mee aan alle oefeningen, huiswerk en schoolbeurten. Geen enkel cijfer was voor mijn gevoel ooit ten onrechte verkregen, of omdat men mij zo zielig vond. Ook van andere kinderen kan ik me geen enkel commentaar herinneren over hoe men met mij omging.

In september 1960 verhuisden we naar de Melis Stokelaan 44. Ongetwijfeld omdat moeder in staat was om in elk huis waar we gewoond hebben, ruzie met de buren te maken. Waarover die ruzies gingen is ons allen nog steeds een raadsel. Pal daarvoor was ik begonnen op de Zonnebloemmulo aan de Zonnebloemstraat in Den Haag. Eenmaal verhuisd naar de Melis Stokelaan bleef ik wel de school aan de Zonnebloemstraat volgen. Dat kostte dan elke dag heen en weer een lange busreis, met overstappen in het centrum van Den Haag. In het eerste jaar van de ULO haalde ik allemaal cijfers tussen 7 en 9, behalve voor Aardrijkskunde (6), Algebra (6) en, opnieuw, Schrijven (6,5). Zelfs voor Frans haalde ik nog een zeven. Ik ging over naar de 2e klas. Het schooljaar 1961/1962 haalde ik opnieuw cijfers tussen 7 en 9, gemiddeld was het zelfs nog iets beter dan het voorgaande jaar, met een 6,5 voor Frans en een 6,5 voor plant-en dierkunde. De vrij lage cijfers, hoewel voldoende, voor vakken als aardrijkskunde, plant- en dierkunde en algebra, vakken die mij alle drie goed lagen, wijst op een verkeerde werkhouding. Dat stond ook op het eindrapport van klas 2: ‘Koos kan beter. Intelligent, maar werkhouding niet altijd goed.’ Dat was achteraf bezig ook geen wonder, nadat ik jarenlang volkomen passief moest blijven en zelfs mijn handen niet mocht bewegen. Van dit jarenlange gedwongen ondergane gedrag krijg je nu eenmaal niet een eersteklas werkhouding.

Een ongedateerde foto van mij, die van ongeveer 1963 moet zijn.
Het schooljaar 1962/1963 ging ik dus op initiatief van de ULO (noch ik, noch mijn moeder hadden daar ooit om gevraagd) naar de HBS op het Grotiuslyceum aan de Klaverstraat. Dat was vlakbij de Zonnebloemstraat, terwijl er wel HBS-en en lycea dichterbij de Melis Stokelaan waren. Op de HBS moest ik wel weer in de tweede klas beginnen, waardoor ik nog een extra jaar vertraging opliep. Dit jaar haalde ik toch opnieuw alle cijfers tussen zeven en negen, met als uitzonderingen aardrijkskunde (een vijf) en Frans (een 4). Wel werd ik opnieuw bevorderd en nu naar klas 3 van de HBS. Ik vond ook de HBS makkelijk en hoefde er ook vrijwel nooit iets voor te doen. Bijna alles waaide me aan. Huiswerk deed ik ook vrijwel nooit. Als ik al huiswerk deed was het in de bus onderweg naar school toe. In mijn hele schooltijd werd ik nooit gepest en hoorde ik ook nooit tot de pesters.

3. Padvinderij.
In december 1958 was ik dus met padvinderij begonnen bij de verkenners van de Van Laergroep, die samenkwamen in de Hemsterhuisstraat. Geleidelijk liep ik daar alle rangen en standen door. Naar Assistent Patrouilleleider (APL) en daarna Patrouilleleider (PL). Ik werd officieel geïnstalleerd als verkenner in maart 1959. Daarna kwam in deze periode verkenner 3e, 2e en 1e klas. Aanvankelijk werd de leiding gevormd door hopman Kerner en vaandrig Mackenbach en dat was een goed stel. De precieze datum heb ik niet meer, maar vermoedelijk ergens in de loop van 1963 vertrok vaandrig Mackenbach en kwam vaandrig Peter Jacobs daarvoor in de plaats. Van de jeugdleden uit die tijd zijn natuurlijk vermeldenswaard: Gerard Laanen en Rob van den Burg. De verkennerstroep was niet zo groot; doorgaans tussen tien en zestien jongens. Alle PL’s en APL’s samen vormden opnieuw een patrouille die de antilopenpatrouille werd gedoopt. Op padvinderij heb ik voornamelijk van oubaas Kerner heel veel geleerd van wat ik later nodig had: eten koken, spoorzoeken, kaart- en kompasgebruik, kennis van de natuur, ehbo en werken met vuur, touw en palen. Ook de liefde voor de klassieke muziek leerden we van Kerner.
We gingen ook elk jaar op zomerkamp. Een hele week ergens in de bossen, doorgaans buiten de randstad. Het eerste zomerkamp met de verkenners was in 1959 van 11 juli tot en met 18 juli in de buurt van Woudenberg. In het welpenverslag wordt mijn naam genoemd, als hebbende een steenpuist op mijn arm, hetgeen ik me overigens niet kan herinneren. Het zomerkamp van 1960 heb ik nog niet terug kunnen vinden. In 1961 was het zomerkamp in Arnhem van 29 juli tot en met 5 augustus. Voor het eerst wordt in de annalen de naam van Paul Jacobs genoemd, toen 19 jaar oud, die met het welpenkamp meeging als Mang. Ook Roos Slager wordt genoemd, als Raksha. Tweelingbroer van Paul, Peter Jacobs, was nog niet met de groep op kamp of verbonden. Op 9 april 1962 gingen we met de groep naar het Atomium in Brussel, van het jaarlijkse uitje van de Stichting Vreugd voor Gebrekkige Jeugd. Op de onderstaande foto mij met overjas aan en schuin staand Herman Wetselaar.

De overige mensen op bovenstaande foto, behalve dan Herman Westerlaar en ikzelf zijn vermoedelijk van links naar rechts: Fred Haighton, Frans Ancher en mevrouw Van de Craats, de moeder van Carin van de Craats.

Hieronder nog een foto uit 1962, en wel van 26 december 1962 volgens de achterzijde, en opnieuw met overjas, en met zelfs een sjaal om, voor de woning van vriend Gerard Laanen, aan de Marius Bauerstraat 25 te Rijswijk. Die dag vroor het de hele dag, gemiddeld -5,9 graden, het was zwaar tot geheel bewolkt, het waaide nauwelijks en er was ook niet veel neerslag. Dat verklaart ongetwijfeld mijn voor mijn doen relatief dikke aankleding.

Het zomerkamp van 1962 was in Ommen, van 11 tot en met 18 augustus. Hier waren geen Paul of Peter Jacobs bij aanwezig en ook geen Roos. Waar het zomerkamp in 1963 werd gehouden is nog onbekend. Ikzelf ging met Frans Ancher naar de Jamboree in Griekenland. Maar ook van het welpenkamp is geen verslag bewaard gebleven.

Aankomst van de karavaan met vele bussen in Marathon, Griekenland, zomer 1963, de plaats van de Wereldjamboree 1963.

Foto genomen in de Hemsterhuisstraat dus van vóór mei 1964, zittend in de donkere trui ikzelf; rechts van mij Herman Wetselaar met wie ik samen met Gerard Laanen nog op vakantie naar Italië ben geweest. De staande oudere persoon is een leider, maar niet Jacobs of Mackenbach, mogelijk Derksen. De staande verkenner is mij nog onbekend. Op de achtergond hopman Kerner in zijn rolstoel.

4. Vakanties.
We zijn als gezin, broers en moeder, nooit samen op vakantie geweest. Daar hadden we ongetwijfeld geen geld voor, maar ik heb het ook niet erg gemist. Mijn broers trokken wel veel met elkaar op, maar ik deed daar niet of niet vaak aan mee. Daarvoor was ook het leeftijdsverschil te groot. Wel ging ik elk jaar op een week zomerkamp met de verkenners, met als absoluut hoogtepunt het bijwonen van de Wereldjamboree van 1963 in Marathon, bij Athene, Griekenland. Tevoren was in de groep bedacht dat ik samen met Gerard Laanen zou meegaan, maar de scoutingdokter keurde Gerard voor die reis af. Onbegrijpelijk. Dat was dus een dokter die zelf nooit padvinder was geweest. Volgende jaren hebben Gerard en ik samen meerdere reizen door Europa gemaakt, waaronder naar Istanboel. Ging allemaal prima. In plaats van Gerard ging een ander lid mee naar Athene: Frans Ancher. Hij mankeerde niets, en hij zat op de groep vanwege een gehandicapt broertje bij de welpen. Het Nederlandse contingent bestond uit wel 500 verkenners met leiding. We gingen in wel tien bussen, achter elkaar. We overnachtten, kamperend doorgaans, in Duitsland en Oostenrijk (Graz). Gepland was vervolgens Skopje in Joegoslavië (thans Noord-Macedonië) en eindbestemming Marathon. Terwijl we er onderweg naartoe waren kwam er in Skopje een enorme aardbeving, zodat ons overnachtingsadres onbereikbaar was. De overnachting was in de buurt, in een enorm weiland, geïmproviseerd. Deze reis werd een enorme ervaring, zowel de reis heen en weer als het verblijf. Het was ook mijn eerste buitenlandse reis, met uitzondering van Brussel in april 1962, waar op deze pagina nog een foto van is.

5. Vrienden en vriendinnen.
Vrienden had ik meerdere op padvinderij, maar vooral Gerard en Rob. Aan vriendinnen was ik op geen enkele manier toe. Ik wantrouwde de soort nog altijd diep. Van de ULO kan ik me geen enkele medeleerling meer herinneren. Ik ging in elk geval met niemand uit deze klassen ook buiten de schooluren om. Er was natuurlijk behalve een flink leeftijdsverschil ook een fors afstandsverschil met vrijwel alle andere leerlingen. Maar als iemand nog eens mijn geheugen opfrist: wie weet.

6. Ronnie de Wit en Anita Zwart.
Van het volgende weet ik niet de dag of maand en zelfs is het jaar niet zeker. Het was in elk geval in de periode dat ik buste vanaf de Melis Stokelaan naar de Zonnebloemstraat. Vlak naast de Zonnebloemmulo zat een andere school: de Determineerschool. Dat was een school waar kinderen na de lagere school naar toe konden als nog niet duidelijk was naar welk vervolgonderwijs ze konden. Het was de voorloper van wat later de brugklas zou worden. Ik weet niet hoe lang hij duurde, maar het zou best eens twee jaar geweest kunnen zijn. De leerlingen daar waren dus 13 of 14. In de bus vanaf de Melis Stokelaan gingen ook altijd twee meisjes mee. Die moesten ook naar de Zonnebloemstraat, maar dan naar de Determineerschool, terwijl ik op de naastgelegen Zonnebloemmulo zat. In de middag gingen we ook weer, meestal samen, met dezelfde bussen weer terug. Ze bleken later Anita Zwart en Ronnie de Wit te heten. Anita woonde in de Roemer Visscherstraat en Ronnie een paar straten verder. Zij zaten dus elke morgen al enkele haltes eerder dan ik in de bus en gingen er in de middag weer enkele haltes later uit.
Dat ging maanden lang dag in dag uit hetzelfde. Ik was er nog op geen enkele manier aan toe een afspraak te maken met een meisje, en over seks gingen mijn gedachten al helemaal niet. Met dat soort zaken zou ik zelfs nog meer dan tien jaar wachten. Tot op een morgen Ronnie alleen in de bus zat en Anita niet mee was. Anita bleek ziek te zijn. Dat ging zo een aantal dagen door en op een vrijdag zei Ronnie dat ze verwachtte dat Anita er maandag wel weer bij zou zijn. Maar die maandag zat Ronnie toch weer, zonder Anita, alleen in de bus. Anita was nog altijd niet beter. Dat duurde nog langer en op zeker moment vroeg ik aan Ronnie of ik eens op ziekenbezoek bij Anita zou gaan. Ronnie ging altijd na school naar Anita en dan zou ik eens een keertje met haar meegaan, als ze nog ziek was. Dat vond Ronnie een goed idee, maar ze moest dat natuurlijk wel nog even aan Anita vragen en de volgende dag bleek het akkoord te zijn, voor de daarop volgende dag. Ik heb die dag nog een grote reep chocola gekocht, want je moet op ziekenbezoek toch iets meenemen. De volgende dag ging ik dus samen met Ronnie en de reep chocola naar Anita’s huis toe. Ronnie stond voor me bij de voordeur van Anita en ze belde aan. De deur ging open en ik liet – zoals het hoort – Ronnie voor gaan. Zodra echter Ronnie over de drempel was, werd de deur vlak voor mijn neus met een harde knal dichtgesmeten. Daar stond ik dan. Ik dacht eerst nog dat het mogelijk de wind was geweest, dus ik belde nog een keer aan. Maar er werd niet meer opengedaan. Voor mij, met mijn achtergrond met vrouwen, was dit het zoveelste bewijs dat deze soort niet wilde deugen. De soort is in zijn geheel onbetrouwbaar. Je kunt geen afspraken met ze maken en ze willen je alleen maar kwetsen. Ronnie en Anita hebben nog vele maanden lang samen met mij in die bussen gereisd. Maar ik heb daarna nooit meer een woord met ze gesproken. En ik was weer voor jaren genezen van het leggen van een contact met een vrouw.

Laatste keer nagekeken met nog minimale wijzigingen op 16 mei 2022. Deze pagina is nu wel zo ongeveer af. Als u op de hoogte wil blijven van alle wijzigingen, kunt u gebruik maken van de RSS-feed op de homepage.