Hoofdstuk VIII (van 1 maart 1982 (start bij PTT) tot augustus 1985 (begin huwelijk met Marianne).

Hoofdstuk VIII periode van 1 maart 1982 (mijn start bij de PTT) tot augustus 1985 (begin van mijn huwelijk met Marianne de Kemp).

1. De situatie thuis.
Ik woonde de gehele periode in Bodegraven, aan de Grutto 19. Aanvankelijk woonde ik daar nog samen met Hilde-Mieke, maar aan deze relatie kwam op 19 maart 1983 om 13.23 uur definitief een eind. Niet zo lang daarna kreeg ik een relatie met Marianne de Kemp, met wie ik vervolgens in Bodegraven ging samenwonen. Met Marianne had ik een open relatie afgesproken, want de jaloezie van Hilde-Mieke was me veel te veel geweest en was de belangrijkste of zelfs de enige oorzaak van onze scheiding. Ik had met Marianne afgesproken voor het samenwonen en ook voor ons huwelijk dat zodra ik claimgedrag van haar waarnam of jaloezie de kop opstak, ik ons relatie zou beëindigen. Tegelijk mocht ze alles van me weten. Dus aanvankelijk had ik in deze periode nog afspraken, overal in Nederland, met meerdere andere mannen en vrouwen, tussen beide periodes van Hilde-Mieke en Marianne in, maar nadat ik ging samenwonen met Marianne waren al mijn afspraken helemaal openbaar, dus waarvan Marianne alles wist.

2. Werk.
Hoewel ik op 1 maart 1982 bij de PTT begon, toen nog Staatsbedrijf der PTT, bleef ik ook nog als freelancer en met toestemming van mijn nieuwe werkgever betrokken bij het Schielandziekenhuis, voor het ontwerpen van meerdere arbeidsvoorwaardenpakketten, waaronder een VUT-regeling. Bovendien viel me pas heel onlangs weer eens op dat ik, hoewel ik dolblij was dat ik er eindelijk vanaf was, toch nog na afloop van het dienstverband van het Schielandziekenhuis onverwacht nog een bonus van fl 3.000 kreeg. Dat was toen voor een ziekenhuis totaal ongebruikelijk. Blijkbaar is mijn werk daar toch zeer gewaardeerd geweest, maar was de liefde bepaald niet wederzijds. Ook het uurtarief dat ik kon declareren als freelancer was aan de forse kant. 1982 is zonder twijfel het jaar geweest waar ik het hoogste inkomen had, van alle jaren daarvoor en zeker ook nog van alle jaren daarna tot ergens in mijn tijd als ondernemer, die begon in 1994 en waar ik slechts in 2000 en 2001 meer heb verdiend respectievelijk omgezet. Deze free-lanceperiode duurde tot halverwege 1983.
Bij de PTT werd ik promotie- en mutatiemedewerker (kortweg PM-er genoemd) bij de Centrale Afdeling Personeelsvoorziening en Loopbaanontwikkeling (kortweg CAPL).


Blijkbaar heb ik toch gemeld de voorkeur te hebben voor een aanstelling in vaste dienst, aangezien ik die al had bij de overheid. En dat werd gehonoreerd.


Bij de PTT was het, anders dan bij de gemeente Schiedam, waar dat niet meer gebeurde, nog wel gebruikelijk om de ambtseed af te leggen. Dat gebeurde daar echter pas meer dan een half jaar later en dat zegt iets over de prioriteit die de leiding van de Hoofddirectie Personeelszaken daaraan hechtte. Maar het gebeurde dan in elk geval nog wel.

Ik wist bij de start amper wat de CAPL precies deed en ook niet wat nu precies de taken van een PM-er waren. Daar kwam ik ras achter aan de hand van assistent-to Jopie de Jong, die me snel wegwijs maakte in de organisatie en de materie. Ik behandelde vacantstellingen van hogere functies (vanaf overheidsschaal 11 en hoger meen ik) in een aantal mij toegewezen bedrijfsonderdelen. Ik behandelde de sollicitatieprocedure tot en met de benoeming. In een enorm bedrijf als de PTT toen was gaf dat een enorme papierstroom en veel intern overleg. Ook organiseerde ik in dezelfde bedrijfsonderdelen, zogenaamde loopbaanberaden, waarbij elk hoger kaderlid in het gezelschap van zijn bazen werd beoordeeld op de vraag wat voor toekomst het bedrijf in betrokkene zag. In augustus 1983 kreeg ik mijn eerste eigen loopbaanindicatie van mijn chef Jan Kwakkenbos. Die indicatie was dat mijn toekomst op korte en lange termijn als zeer positief werd ingeschat, maar dat ik eerst nog even mijn huidige baan moest blijven doen, tenzij zich een unieke kans zou voordoen.


Lange tijd was ik het bovenstaande sollicitatieadvies kwijt in mijn geheugen, totdat ik hem ineens weer in 2017 vond. De tekst geeft goed weer wat mijn bazen toen van mij dachten. De functie van cDARP/AR was PTT-jargon voor chef van de afdeling Arbeidsvoorwaarden en rechtspositie van de Directie Arbeidsvoorwaarden en Rechtspositie Personeel; een landelijke verantwoordelijkheid voor heel PTT, toen nog zowel Post als Telecom omvattend. Men koos toen overigens voor iemand anders.

Wel werd ik in deze periode verantwoordelijk voor de coördinatie van alle gerechtelijke en beroepsprocedures van personeel van alle niveaus tegen de PTT en omgekeerd: van de PTT tegen medewerkers. De CAPL was op dit aspect een soort personeelszaken voor (hoger) personeel van heel de PTT. Voorkomen moest worden dat medewerkers in Middelburg heel anders werden behandeld dan voor hetzelfde ‘vergrijp’ als al eerder gebeurd was in Zwolle of elders. In theorie was de eindverantwoordelijke directeur van de eenheid het ‘bevoegd gezag’ over de medewerker, maar in de praktijk had ik altijd het laatste woord. De keus van het bedrijf was bewust om hiervoor geen jurist uit te kiezen. Naast de juridische kanten moesten ook de managementkant en de personele kant behartigd worden. Dit betrof een nevenactiviteit, naast mijn gewone werkzaamheden. Voor de dagelijkse beslommeringen had ik een medewerker/collega, ene Wim van Rossum, die al het papierwerk hiervoor deed. Een voortreffelijke collega, een linkse Wassenaarder. Af en toe ging ik dwars voor een door de lijnmanager voorgesteld ontslag (of andere maatregel) liggen, ook als alle mensen die al daarvoor de zaak hadden bekeken al akkoord waren gegaan. Hoewel er ongetwijfeld bezwaren tegen mij zijn ingebracht tegen mijn opvattingen, vooral van de kant van de eindverantwoordelijke directeuren met wie ik niet altijd hun mening deelde, maar ik ben geen enkele keer door mijn bazen hiervoor tot de orde geroepen en zelfs hiervoor niet voor een gesprek uitgenodigd.

De reden dat ik voor de baan bij CAPL koos en niet voor een andere baan die ik ook kon krijgen, bij Ahold en Open Universiteit, waar ik veel meer persoonlijke verantwoordelijkheid bij gekregen zou hebben, was dat ik bij CAPL op een centraal punt in het bedrijf werkte waar ik veel kon overzien en velen mij aan het werk konden zien. Dat zou ervoor zorgen dat ik vroeg of laat vast wel met iemand zou gaan klikken. Hiervoor trok ik toen en voor anderen nog steeds, een periode van steeds twee jaar uit.


Eerst werd ik nog bevorderd tot referendaris, schaal 11 BBRA. In 1983 had ik bij de PTT een inkomen van 61.445,98 guldens. In het voorjaar van 1984 kwamen gesprekken met meerdere eindverantwoordelijke directeuren van de PTT tot stand en koos ik uiteindelijk voor het postdistrict Den Haag, onder Ies Krijtenburg/Thijs Jansen. In november 1984 nam ik samen met Rina Koevoet en Clem van den Berg, feestelijk afscheid van de CAPL.

Op deze foto v.l.n.r. Rina Koevoet, Koos van Leeuwen en Clem van den Berg.


De overplaatsing van de CAPL naar het Postdistrict Den Haag.

Ik startte bij het Postdistrict Den Haag als toegevoegd Hoofd Personeelsdienst (tgv HPSD), maar in feite runde ik na enige tijd de hele dienst. Het postdistrict Den Haag omvatte toen ongeveer 6.000 medewerkers, terwijl de personeelsdienst ongeveer 150 mensen sterk was. De bedoeling (en mijn opdracht) was dat in twee jaar deze dienst in omvang moest worden gehalveerd. Ik deed er ook mee aan de zogenaamde piketdiensten van de Directie, waarbij om de beurt een persoon uit de directie in een heel weekend van vrijdagavond tot maandagmorgen eindverantwoordelijk was voor alles dat er in het hele district gebeurde. Post (tegenwoordig PostNL) was (en is grotendeels nog steeds) een volcontinubedrijf waarbij op elke tijdstip van het etmaal, ook in het weekend, veel mensen actief zijn en er zijn bijvoorbeeld permanent veel postauto’s op de weg. Aangezien ik de enige was naast de directieleden die aan deze rouleringen meedeed, werd ik dus in feite beschouwd als een mededirectielid, zonder de titel. Het postdistrict Den Haag was een zeer leerzame tijd, vooral over hoe je een zeer grote organisatie runt. Alles wat bij personeel kan voorkomen, gebeurde hier en veel vaker dan elders. De tippelzone aan de Waldorpstraat lag voor de deur van de personeelsingang. Dus al onze medewerksters en medewerkers moesten bij aankomst en vertrek tussen de sekswerkers en hun klanten heen lopen. Onze mensen werden dus steeds op van alles aangesproken. Veel overleg met gemeente en politie. Veel criminaliteit kwam voor. Nog net geen moord, maar overspel, diefstal en allerlei andere ongein was aan de orde van de dag. Wat elders maar eens per jaar voorkwam kwam bij ons vele malen per jaar voor. Dat zat hem uiteraard in de omvang van het personeelsbestand.
De moeilijkste categorie personeel met problemen betrof sommige verliefde vrouwen. Sommige verliefde vrouwen zijn permanent met hun hoofd bij het object van hun liefde en zijn voor het overige wel fysiek aanwezig, maar verder geheel afwezig. Wat moet je dan als personeelsbaas doen? De litteratuur schrijft voor dat je na herhaald en ook schriftelijk waarschuwen betrokkene ongevraagd ontslag kunt verlenen wegens werk weigeren. Toch heb ik dat nooit gedaan. Vroeger of later gaat de bui wel weer een keer over. Je kunt betrokkene ook niet doorbetaald naar huis sturen wegens totale improductiviteit, want dat zouden er dan wel meer willen. Maar met het handhaven van deze vrouw in haar baan verstoorde betrokkene wel het totale functioneren van de afdeling. Bij mannen heb ik deze mate van verliefdheid nooit meegemaakt, maar het zou ook zo maar ergens kunnen voorkomen.

De halvering van de omvang van de personeelsdienst heb ik door een aantal maatregelen bereikt. De belangrijkste maatregel was om het gedeelte van de salarisadministratie waar de berekening van bruto- naar nettosalaris werd verricht, over te brengen naar de Financiële Administratie. De brutosalarisadministatie bleef op de personeelsdienst. Een tweede maatregel was het afschaffen van het bedrijfsmaatschappelijk werk. Na meerdere discussies met betrokkenen en belangenbehartigers kwamen we tot de conclusie dat bedrijfsmaatschappelijk werk vrijwel niets toevoegde aan het reguliere maatschappelijk werk, dat taak was en is van de gemeente. Iedere medewerker in deze tak van sport kon uiteindelijk een baan bij een gemeente krijgen. Een derde besparing werd bereikt door opleidingen voor banen in de uitvoering, sortering en bestelling, over te dragen aan het lijnmanagement. De meeste units namen daarvoor geen aparte mensen meer aan, maar lieten ervaren collega’s nieuwe collega’s inwerken. Na twee jaar was de besparing tot ongeveer de helft van de oorspronkelijke sterkte bereikt en kon ik naar een volgende baan.

3. Vakanties.
Van 14 tot en met 29 juni 1982 was ik op vakantie in Engeland en Ierland, aangezien ik in totaal fl 1800,00 aan Engelse ponden opnam en ook nog fl 1100,00 aan Ierse ponden. Hier kwam ik o.a. aan in Kilkenny, een stadje met 18.000 inwoners, net zoveel inwoners als Bodegraven of Haren toen hadden, maar wel met 96 pubs, tegen een handvol eet- en drinkgelegenheden in Bodegraven en Haren. Ook was ik in Noord-Ierland, the Giant Causeway en in Dublin, o.a. de Wexford Inn. De vakantiebestemming en zelfs het tijdvak van 1983 kan ik niet meer terughalen.
Uit een mapje met titel ‘1980 – 1983’ vielen onderstaande twee foto’s. Daarop is onmiskenbaar Ellen van Mierlo – Smelik te zien. Die was in augustus 1985 mijn getuige bij mijn huwelijk met Marianne de Kemp. Kort na mijn feitelijke scheiding in december 1991 wilde Ellen mij plots niet meer kennen. Pas jaren later ontdekte ik, dankzij een heel andere vriendin, dat Marianne over mij na de scheiding de meest bizarre en idiote indianenverhalen had rondverteld, met als gevolg dat o.a. Ellen mij niet meer wilde zien. Het was voor 100% uit de duim gezogen. Helaas was enige tijd later Ellen niet meer goed aanspreekbaar en zou niemand meer herkennen, dus dan zeker mij ook niet. Intussen wist ik aanvankelijk niet in welke stad ik ergens tussen 1980 en 1983 met Ellen geweest ben.



Dankzij oplettende kijkertjes, waarvoor mijn dank, weet ik nu dat de rivier de Seine is, de kerk de Notre Dame en de stad dus Parijs is. Nu ik dat eenmaal wist, kon ik ook het jaar beter bepalen. Vermoedelijk moet het hier om 1980 gaan en dan in of rond de zomer, gegeven het bloesje waar Ellen in liep. Deze conclusie betekent dat dit bericht eigenlijk thuishoort in Hoofdstuk VII. Ik zal een kopietje van dit verhaal dus nog even knippen en plakken in hoofdstuk VII.

Op het allerlaatste nippertje viel ik van 15 tot en met 19 augustus 1983 in als kookstaf van het welpenkamp van de Stanleygroep. Marjolein Jellema zou dat samen met Hilde-Mieke draaien, maar het zou er bij aankomst wemelen van de muizen, waarvoor Hilde-Mieke panisch was. Dus viel ik in voor Hilde-Mieke en deed samen met Marjolein die week het koken. Ik heb de hele week daar verder geen muis gezien. In 1984 ben ik met Marianne per auto naar Griekenland geweest. De forel aan het meer van Ochrid was de lekkerste die ik ooit gegeten heb. In juli 1985 was ik, gegeven de stempels in mijn paspoort, blijkbaar opnieuw naar Joegoslavië en Griekenland.


Een bankafschrift van juli 1985.

4. Familie, vrienden en vriendinnen.
Met mijn broers en overige familie waren de contacten helemaal verbroken, zonder dat er ooit een aanleiding voor was. We dreven gewoon spontaan uit elkaar. De enige waar ik af en toe nog langs kwam was mijn moeder in Zoetermeer. Dan kwam ik rond etenstijd bij haar aan, bleef bij haar eten en ging na afloop weer weg, doorgaans naar een volgende afspraak. Van de oude vriendengroep, tref ik in deze periode alleen nog in het adressenbestand van mijn agenda’s op een afspraak een enkele keer nog Gerard Laanen aan. Ook met andere mannen ging ik nog wel om, maar dat was vooral in mijn werk, de politiek en op het koor en ik had eigenlijk, afgezien van Gerard, nooit een afspraak met een enkele man op een avond of in een weekend. Met vriendinnen des te meer. In mijn agenda’s uit deze jaren stonden wel 35 vrouwen met contactgegevens. Dat was dus precies omgekeerd aan mijn agenda van 1967, waarin 35 mannen en twee vrouwen (mijn moeder en schoonzus) stonden. Hetgeen overigens niet wil zeggen dat ik met al deze vrouwen de lakens heb gedeeld. Er zaten ook nogal wat zakelijke vriendinnen bij.

5. Politiek.


Hierboven het stembiljet voor de gemeenteraadsverkiezingen van 1982, waar ik op de 2e plaats prijkte.

Eind 1983 vertrok Rob Stoutjesdijk als gemeenteraadslid van Bodegraven, omdat hij verhuisde naar Bloemendaal. Ik was zijn eerste opvolger en werd dus vervolgens in februari 1984 beëdigd als raadslid in de eenpersoonsfractie van D66.


Van de voorpagina van de Bodegraafse Post van donderdag 29 december 1983.


De uitnodiging om beëdigd te worden als gemeenteraadslid van Bodegraven.

Dan moet dit de ‘oude’ raad van de gemeente Bodegraven zijn geweest. Ik sta helemaal links met het witachtige colbertje, naast de heer Baggerman van de SGP.
Bodegraven was toen een christelijk bolwerk, met partijen als het CDA, alleen al goed voor 8 van de 17 zetels, SGP en CU. Ik heb o.a. met anderen gestreden tegen een derde brug over de Oude Rijn, die er toch wel kwam, maar ook nu nog niet veel gebruikt wordt. Bodegraven was de plaats waar de meeste kaas van alle Nederlandse plaatsen was opgeslagen. Het aandeel longaandoeningen was in Bodegraven ver boven het landelijke en streekgemiddelde, maar of er een verband is, is onbekend.
Het Reglement van Orde van de Raad vereiste dat tenminste twee leden samen een voorstel konden doen, hetgeen de eenpersoonspartijen, zoals D66 en de SGP benadeelde. Menig keer hebben de SGP-er, de heer Baggerman, en ik elkaars voorstellen gesteund, om ze geagendeerd te krijgen, waarna we vervolgens tegen ons eigen voorstel stemden. Ik dank nog altijd de heer Baggerman voor het in mij gestelde vertrouwen. Het voorzitterschap van de afdeling Bodegraven heb ik neergelegd zodra ik tot gemeenteraadslid benoemd werd. Die functies waren en zijn bij D66 niet verenigbaar.

6. Allerhande.
In 1984 werd ik lid van de Raad van Toezicht van de Hogeschool voor de Gezondheidszorg in Leusden. Mijn eerste en tot nu toe enige commissariaat. Deze school ging na enkele jaren op in een groter conglomeraat en daarmee was deze werkzaamheid ten einde. Ik heb nooit gestreefd naar meer commissariaten, anders had ik er vast wel meer gehad.
Op woensdag 5 september 1984 had ik een auto-ongeluk. Sinds het halen van mijn rijbewijs in 1971 heb ik wel een stuk of vijf ongelukken met de auto gehad. Ik had ze op één uitzondering na, allemaal terwijl ik stilstond. Een keer aan het eind van een file, waar ik nog op tijd stopte, maar de volgende automobilist niet meer. Maar ik had ook diverse keren ongevallen terwijl ik netjes geparkeerd stond op een parkeerplaats. Het was immers de tijd dat ik door velen een zeer aantrekkelijk persoon werd gevonden. De enige uitzondering dat het ook echt mijn schuld was, gebeurde op de Beeklaan in Den Haag, richting en kort voor de Loosduinseweg. Het regende dat het goot en de Beeklaan leek eerder op een riviertje dan op een straat. Ik reed achter een tram aan midden op de tramrails, toen er uit een zijstraat rechts plots een auto kwam. Remmen veroorzaakte slechts doorglijden op de rails. Een botsing werd daardoor onvermijdelijk. Alle botsingen gingen met lage snelheid, en ik noch anderen hebben er ooit iets aan overgehouden, behalve dan blikschade.

Laatste versie: 24 januari 2023. Deze pagina is nu wel af.