Hoofdstuk IV: Van de herfst van 1963 tot en met het eindexamen van de HBS-B in mei 1967.
1. De situatie thuis.
We woonden met alle drie de broers nog bij onze moeder in het begin. De beide oudsten, Arie en Jan, trokken nog veel met elkaar op. Ik leidde mijn eigen leven.
In 1965 ging Jan de deur uit, omdat hij ging trouwen met Anneke Butterman.
Moeder en ik op de stoep op de Schouwweg in Wassenaar, vlak voor het huwelijk van Jan en Anneke in 1965.
Behalve dat ik op padvinderij zat, was ik ook nog lid van een schaakclub en zong ik in een koor, als bariton. Veel meer vrouwen dan mannen zongen in een koor, en bij de mannen was de groep baritons het kleinste smaldeel van de drie mannenstemmen: tenor, bariton en bas. Het tijdsbeeld van deze periode was dat zeker in het begin, alles nog de ouderwetse truttigheid had. De beweging van de zestiger jaren, waarbij alle heilige huisjes werden omgegooid kwam pas in de tweede helft van de periode op gang. Provo werd in 1965 opgericht, maar had in het begin nog niet zoveel impact. De Kabouterpartij kwam enkele jaren later. De hele periode was er bij de jeugd nog geen enkel drugsgebruik van enige betekenis. Noch soft, noch hard drugs. Ik bezocht eind december 1968 samen met de veel alternatievere Ernst de Groot, Flight to Lowlands Paradise, in Utrecht. Dat was de tweede Lowlands. De eerste van 1967 ben ik niet geweest. Later werd dit popfestijn kortweg Lowlands genoemd. Hoewel er duizenden jonge mensen waren, vaak alternatief, de mannen vooral ‘langharig werkschuw tuig’ en ik de hele nacht ben gebleven voor reeksen podia, heb ik niet eenmaal meegemaakt dat iemand met mij over drugs begon. Alcohol was er volop, maar drugs bestonden nog helemaal niet in het uitgaansleven. Porno was nog verboden, al werd het aan het eind van de periode wel ‘onder de toonbank’ verkocht. Juist ter provocatie waren bij de ingang bij het Tweede Lowlands enorme pornografische foto’s opgehangen, waar ik nog foto’s van heb. Ik heb ze in augustus 2017 nog aan een verslaggeefster van de Telegraaf doorgestuurd.
2. School.
Het schooljaar 63 – 64 zat ik in klas 3 van het Grotiuslyceum. Nog steeds deed ik niet veel voor school. Iets organiseren of ergens aan werken had ik nooit geleerd, ook niet van thuis. Als ik nu maar in de les goed oplette, ook terwijl anderen aan het keten waren, dan scheelde me dat enorm in de tijd die ik voor huiswerk nodig had. Huiswerk deed ik vooral in de bus, zowel op de heenreis als op de terugreis. Twee uur per dag wel. Thuis deed ik er vrijwel nooit meer wat aan. Maar het kon tegenvallen en dan had ik sommige stukjes huiswerk niet gedaan. Als ik dan een beurt kreeg, wist ik vaak de antwoorden niet. Aan het eind van het schooljaar zakte ik. Met een vijf voor Meetkunde, Scheikunde, Aardrijkskunde, Geschiedenis en een vier voor Frans. Aan dit patroon kun je duidelijk zien dat ik me er niet erg voor inspande. Dat heeft ongetwijfeld ook te maken gehad met mijn jongere jeugd. Daar was de hele dag niets doen, de jarenlange regel. De omschakeling naar elke dag werken was blijkbaar nog niet gelukt. Niemand heeft me dat ook bijgebracht, zeker thuis niet. Aardrijkskunde en geschiedenis zijn op dit niveau niet moeilijk. Meetkunde lag me wel, dus die vijf was ook gewoon luiheid. Scheikunde en vooral Frans lagen me minder of zelfs totaal niet. Een laag cijfer voor die vakken was wel te verwachten. Dus ging ik in het schooljaar 64 – 65 opnieuw de 3e klas doen. In alle drie rapporten had ik maar twee onvoldoendes: een keer voor handtekenen, geen wonder, en een keer voor aardrijkskunde. In het overgangsrapport naar klas 4 had ik geen enkele onvoldoende en achten voor algebra, natuurkunde en handelswetenschappen. Hierna moest je kiezen en ik koos voor de B-kant. Dit jaar in 4B (65 – 66) verliep nogal wisselend. Ik ging aan het eind voorwaardelijk over naar de 5e, met een taak voor scheikunde. Maar voor algebra had ik zelfs een negen! In de vijfde en laatste klas, 5B2, werd ik na het eerste rapport definitief toegelaten tot de vijfde klas.
Mijn leeslijst van boeken voor Nederlands bij het eindexamen HBS-B. De meeste boeken hiervan had ik waarschijnlijk niet gelezen. Mogelijk alleen een samenvatting. Voor Nederlands zou ik namelijk toch wel slagen. Het was overigens uiteraard wel mijn keus. De lijst zegt dan toch wel iets over mij, toen.
Hier de lijst met eindexamenkandidaten HBS-B 1967 van het Grotius Lyceum. De meeste namen zeggen mij niets meer, zeker niet van 5B1, maar bij sommigen gaat er toch wel een klein lampje branden. In mijn klas, 5B2, zat dus maar één meisje, Anneke de Jong, terwijl in de parallelklas, 5B, wel acht meisjes zaten.
De foto van klas 5B2 voor het Grotius Lyceum. Op de achterste rij(en), v.l.n.r. voornamelijk de docenten: de heer Lamme (Frans), pal daaronder de heer Krenning (Duits), mej. Hofman (scheikunde, spelling onzeker), Nuis (aardrijkskunde), dan de heer Dek (geschiedenis) en daarnaast rector Hiemstra, vervolgens Van Bommel (wiskunde), Anneke de Jong (het enige meisje in mijn klas), ikzelf, de heer Hofker (biologie), daarna twee onbekenden. Voor mij en Anneke de Jong stond nog Fred Schnepper.
Het zal begin 1967 geweest zijn dat de rector, Dr. B. Hiemstra, me in de gang aansprak met de woorden: “Van Leeuwen, als jij niet werkt, zul je niet slagen.” Het mag erg naïef klinken, maar ik begreep niet wat hij bedoelde. Volgens mij slaagde je, dat was ons steeds uitgelegd, als je niet meer dan twee vijven had. En ik was heel goed op weg. Die twee vijven had ik gereserveerd voor Frans en Scheikunde. Alle andere vakken stond ik ruim voldoende. Dus wat kon me gebeuren? Pas tijdens het examen zelf begreep ik wat hij bedoelde, maar toen was het te laat. Mijn biologieleraar was Dr. J. Hofker. Hij gaf nooit een leerling minder dan een 8, zowel op proefwerken als op het rapport en ongetwijfeld ook bij het mondelinge eindexamen. Voor biologie bestond geen schriftelijk eindexamen. Er was alleen een mondeling eindexamen. Het eindcijfer voor biologie van het examen was het gemiddelde van het laatste rapportcijfer en het cijfer voor het mondelinge examen. Mijn laatste rapportcijfer voor biologie was een 9 (negen)!! Dus wat kon me gebeuren? Hofker had in een van zijn laatste lessen gezegd dat hij bij binnenkomst op het mondelinge eindexamen de kandidaat zou vragen met welk onderwerp je wilde beginnen. Met dat onderwerp was je vertrouwd, dus dat moest wel goed gaan. Daarna zou hij ook nog enkele vragen stellen over andere (biologie)onderwerpen. Net als ieder ander had ik me goed geprepareerd op het onderwerp waarmee ik zelf wilde beginnen. Maar direct na binnenkomst begon Hofker mij vragen te stellen over mieren. Ik wist nog net dat dat onderwerp wel in het boek stond, maar het was nooit in de klas behandeld en ik had het (dus) ook nooit gelezen. Ik lette immers altijd goed op bij elke les. Ik wist het antwoord niet en hij bleef daarna maar doorvragen over hetzelfde onderwerp: mieren. Over andere biologie-onderwerpen hebben wij het die twintig minuten niet gehad. Het resultaat was een 1 voor dit mondeling. En met een 9 op het laatste rapport had ik mijn derde vijf te pakken op mijn eindlijst (naast een vijf voor Frans en voor Scheikunde) en was ik gezakt. Na mijn biologie-examen heb ik aan diverse medeleerlingen gevraagd of Hofker woord had gehouden, dat ze zelf het onderwerp mochten kiezen, waarmee ze het examen wilden beginnen. En dat was inderdaad bij iedereen die ik het heb gevraagd gebeurd. Behalve dan bij mij. Aangezien ik al wist dat ik het laatste jaar van mijn moeder niet mocht overdoen, heb ik nog dezelfde dag de knop omgezet. Ik heb geen seconde zitten janken, niet me de haren uit het hoofd getrokken, ben niet gaan schelden en heb ook geen andere negatieve dingen gedaan. Ik ben nog dezelfde middag dat ik hoorde dat ik gezakt was, dinsdag 30 mei 1967, naar een uitzendbureau gestapt en ik was de volgende dag aan het werk. Wel heb ik me sindsdien afgevraagd of de heren Hiemstra en Hofker nou veel gelukkiger zijn geworden nadat ze mij hebben laten zakken. Wat bezielt een mens dan? Voor mij staat vast dat wie de regels die voor iedereen gelden eigenhandig verbuigt om eigen doelen na te streven, ten koste van anderen, een crimineel is. Zo bezien waren Hiemstra en Hofker beiden criminelen. Gepromoveerde criminelen, dat dan weer wel. Vandaar waarschijnlijk, dat ik sindsdien niet zoveel ontzag voor promoties en gepromoveerden heb gehad. Je wordt er geen beter mens van.
Ik ging nooit met tegenzin naar school. Ik had een batterij heel verschillende, maar heel goede leraren. De heer Krenning voor Duits, de heer Lamme voor Frans, mej. Hofman (spelling niet zeker) voor Scheikunde, de heer Nuis voor Aardrijkskunde en de heer Dek voor geschiedenis, stuk voor stuk kanjers. De heer van Bommel, een boom van een kerel, voor wiskunde, kon geen orde houden. Van de leraren voor Nederlands, Engels en Natuurkunde ben ik de namen kwijt. Blijkbaar hebben die niet genoeg indruk gemaakt.
3. Padvinderij.
Na het bijwonen van de Jamboree in Griekenland in 1963 ben ik nog ruim een jaar verkenner gebleven. Dat mocht nog tot en met je achttiende. Het was de tijd waarin ik diverse hikes (trektochten) heb gelopen, waarbij onderweg allerlei praktische opdrachten moesten worden uitgevoerd. Ook buiten de hikes moesten allerlei andere opdrachten worden uitgevoerd. Dat was vereist voor het insigne verkenner 1e klasse, en daarna Kroonverkenner en de diverse koorden en snoeren die ik nog gehaald heb. Dat duurde nog tot de lente van 1965. Direct na de zomer van 1965 werd ik vervolgens AVL (Vaandrig, Assistent-Verkennersleider). Inmiddels was eerst eind 1963 vaandrig Mackenbach vervangen door vaandrig Jacobs. En kwam er een extra vaandrig bij: vaandrig Harry Theunisse, die door de verkenners onderling ‘karretje’ werd genoemd. Toen ik zelf vaandrig werd, stopte oubaas Kerner met het hopmanschap, maar hij bleef wel groepsleider en werd vaandrig Jacobs de nieuwe hopman, met mij als vaandrig. Daarnaast bleef ik jeugdlid bij de oudste leeftijdsgroep (18 – 23): de voortrekkers, die onder de leiding bleef van oubaas Kerner. Alle voortrekkers van een groep vormden samen de stam. Alle Haagse stammen deden bij toerbeurt kampwacht op kampeerterrein Raaphorst in Wassenaar. Dan moest je erop letten dat de jongere gasten wel netjes kampeerden en geen rommel maakten of de bomen of planten niet vernielden. Een andere taak van voortrekkers was, het organiseren van het jaarlijkse bal. Er waren in deze periode nog vier scoutingverenigingen: twee katholieke (jongens en meisjes) en twee protestantse/neutrale, ook apart voor jongens en meisjes. Ik werd voorzitter van alle Haagse protestantse/neutrale stammen, de HAVOSTA (van: HAagse VOortrekkers STAm) en later ook nog van de beide jongensverenigingen samen, de HAVORA (de HAagse VOortrekkers RAad). In die hoedanigheid was ik ook balleider van het jaarlijkse HAVORAbal, waarbij ook de beide meisjesverenigingen waren uitgenodigd. En dat terwijl ik geen stap kon dansen. De balopening organiseerde ik dan door daarvoor een prominente Hagenaar, bijvoorbeeld een wethouder, uit te nodigen.
Nadat het al in mei 1964 feitelijk in gebruik was genomen, werd op 19 september 1964 het Van Pallandthuis aan de Brusselselaan 15 te Scheveningen officieel geopend, waarvoor zowel de jongens- als de meisjesgroep onder de bezielende leiding van oubaas Kerner jarenlang had gespaard en allerlei acties voor hadden gevoerd. Die opening ging gepaard met veel feest, muziek en toespraken, onder andere van de burgemeester van Den Haag, de Commissaris van de Koningin in de Provincie Zuid-Holland, de naamgever Baron van Pallandt en meerdere andere officieel genodigden. Ik was daar overigens zelf niet bij. Op dezelfde dag waren er namelijk districtswedstrijden voor verkenners, waar mijn patrouille en ik namens de Van Laergroep aan meededen. Een week later, op zaterdag 26 september 1964, kwam ik zelf ook weer in het Van Pallandthuis en ontmoette daar voor het eerst de leiding van de groep voor gehandicapte meisjes. O.a. Wil Elskamp, Ria Wegner en Carin van de Craats.
De overgang van vaandrig Jacobs naar het hopmanschap van Peter Jacobs gaf allerlei veranderingen, waarvan ik toen niets begreep. Zo werden de hikes volledig afgeschaft, alsmede de droppings (bij donker een groep verkenners op een voor hen onbekend terrein droppen, met de opdracht om weer terug naar het kampeerterrein te komen.). Ook de kampeerweekends op Raaphorst werden vervangen door weekends in het Van Pallandthuis. Avondprogramma’s voornamelijk op de zaterdag, maar ook doordeweeks, vertoonden een grote grilligheid. Soms was de groep een hele periode bijzonder actief met in het weekend en op meerdere avonden per week een activiteit, welke periodes werden afgewisseld met periodes waarin er (vrijwel) niets gebeurde. Het zou tot 2011 duren voordat ik doorkreeg wat zich allemaal tegelijk met het padvinderijprogramma achter mijn rug om afspeelde, waarvan ik niets wist en dat het daglicht niet kon verdragen. De lezer moet dus geduld hebben totdat ik bij die periode kom, om ook te achterhalen wat er in deze tijd nog (veel) meer gebeurde. Op vrijdag 8 april 1966 bezocht ik met de voortrekkers de uitvoering van de Matheus Passion in de Grote Kerk in Den Haag. Het was voor het eerst dat ik serieus kennis maakte met klassieke muziek en ik vond het een bezoeking. Al in 1967 beviel het me een stuk beter. De Matheus zou daarna een levenslange ervaring blijven voor de Goede Vrijdag, in latere jaren alleen op de tv. Tot en met in elk geval 2024.
Bovenstaande foto is genomen op 2 januari 1967 toont mijn moeder met Ellen Jacobs – de Bie, de wettige echtgenote van Peter Jacobs. Ik heb geen idee meer waarom die twee met elkaar omgingen.
4. Vakanties.
In de zomer van 1964 ging ik eerst op zomerkamp naar Ootmarsum van 24 tot en met 31 juli, voor het eerst met de vaandrigs Peter Jacobs en Harry Theunisse en vijftien verkenners. Direct daarna ging ik met vriend Gerard Laanen naar Slovenië, waar een relatie van zijn ouders woonde in Zidani Most: de brug over de Zidani. Ook in de jaren daarna ben ik – liftend – met Gerard op vakantie geweest, naar Istanbul en allerlei andere oorden. We zijn een keer met oud-leider Herman Wetselaar op vakantie naar het Lago d’Iseo in Italië gegaan in de auto van Herman, een Opel. Kortom, doorgaans al liftend of met spotgoedkoop oost- en zuideuropees vervoer (trein, bus) begon ik Europa te verkennen. Met de verkenners zijn we in 1964 in Ootmarsum geweest, met mij nog als verkenner, in 1965 in Chaam, terwijl we in 1966 naar Kootwijk, bij Apeldoorn gingen. Dat laatste is het enige kamp geweest waar we halverwege de week wegens aanhoudende plensregens halverwege mee zijn gestopt en weer naar huis gingen, toen niemand meer een droge draad had. In 1966 ging ik met een andere vriend, Ernst de Groot, naar Zwitserland.
5. Vrienden en vriendinnen.
Ik trok vooral op met Gerard Laanen en minder met Rob van den Burgh, als medevoortrekkers. Ernst de Groot was een vriend, buiten padvinderij, met wie ik later de fotografiehobby gemeen had. André van der Visse was een jaargenoot van me, die om de hoek bij school in de Zonnebloemnstraat woonde en bij wie ik regelmatig over de vloer kwam, doorgaans ter voorbereiding op examenvakken. Het bijzondere was dat, behalve ik ook nog een andere leerling zakte voor het examen en dat was mijn vriend André van der Visse. Hij had verstandiger ouders dan ik, want hij mocht het wel overdoen en hij werd later dokter.
Met meisjes en vrouwen was alles nog volledig onveranderd. Een opmerkelijk feit deed zich voor. In mijn agenda van 1967, de eerste die ik kreeg en die ik dus eind 1966 met mijn gegevens en relaties heb ingevuld, staan 35 contactadressen met naam, adres en telefoonnummer. Van die 35 waren er slechts twee vrouwen: mijn moeder en Anneke, de vrouw van broer Jan. Het zoveelste teken dat ik van deze mensensoort nog helemaal niets wilde weten. Er was een meisje op de HBS, een zekere Anneke Dekker, die vaak met haar fiets aan de hand met me mee opliep van de Klaverstraat naar de bushalte op het Eiberplein. Zij woonde daar vlakbij. Ik vond haar vreselijk leuk, maar ik durfde absoluut geen afspraak met haar te maken, want ik had dan immers de zekerheid dat het toch weer op een teleurstelling zou uitlopen. Na – voor mijn gevoel – enkele maanden, gaf ze het op, toen ik nog steeds geen enkel initiatief naar haar toe had genomen. Al ruim twee jaar hadden we al medeleidsters van de meisjesgroep in het Van Pallandthuis en als HAVOSTA- en HAVORA-voorzitter had ik ook contacten met meisjes, al was het maar vanwege de bals. Maar van geen van hen had ik nog contactgegevens opgenomen. Dat zou later wel veranderen. Dat komt in een volgende periode aan de orde.
6. Allerhande.
Ondanks vele pogingen om er onderuit te komen, moest en zou ik toch gekeurd worden voor de militaire dienst. Eenmaal bij de militaire keuringsarts aangekomen, vroeg hij: Wat doet u hier? Ik antwoordde: Dat vraag ik mezelf ook al de hele dag af.
Laatste versie: 9 juli 2024. Dit hoofdstuk is nu wel ‘definitief’.