Hoofdstuk VII, de periode november 1978 – maart 1982.
1. De situatie thuis.
In juni 1979 verhuisde ik van de Seringenstraat 81, Maassluis naar Grutto 19 te Bodegraven. Ik woonde overigens prima in Maassluis, maar voor reizen door het hele land was uitvalsbasis Bodegraven toch een stuk beter dan vanuit Maassluis. Bijna alle kantoren in het land, die ik steeds moest bezoeken, waren dichterbij Bodegraven dan bij Maassluis. Dat scheelde makkelijk één tot twee uur reistijd per dag. Bovendien was Maassluis nog een huurhuis en Bodegraven werd een koophuis. Bezitsvorming, je weet wel. Ik heb in dit huis met Hilde-Mieke Gielen samengewoond, die in Kamerik werkte, maar dat betrof niet de gehele periode. Die was dan dus ook een stuk dichter bij haar werk. Maar ik woonde er dus ook periodes alleen, bij de start in juni 1979, toen we een proefscheiding hadden en daarna nogmaals, toen het helemaal uitging tussen ons. Dat laatste was op 19 maart 1983 te 13.23 uur het geval, toen Hilde-Mieke definitief uit mijn huis vertrok. De precieze periodes daarvóór kan ik niet meer reconstrueren. Met Arie en Jan waren de contacten intussen verbroken. Niet omdat we ergens ruzie over gehad hadden, maar zo ging het. Bij moeder kwam ik nog wel af en toe en ik hoorde dan allerlei rare verhalen over mijn broers van haar.
De woonvergunning van de gemeente Bodegaven.
2. Werk.
Eerst werkte ik nog bij de Rijks Geneeskundige Dienst. Ik realiseerde me dat ik niet te lang bij deze werkgever moest blijven, want dat het dan steeds lastiger zou worden om nog ergens anders te gaan beginnen. De RGD was ook te klein om me een mooi vervolg van mijn carrière bij voor te kunnen stellen, temeer omdat ik geen arts was. Alle betere bannen waren uiteraard voorbehouden aan artsen. Dus, hoewel ik het in alle opzichten reuze naar mijn zin had bij de RGD, ben ik bewust gaan solliciteren, hetgeen ik tot dan toe nog nooit gedaan had.
Weer eens een gratificatie. Het was toen een ‘gewoon’ bedrag voor extra dienstprestaties. Later werd pas de naam veranderd in ‘bonus’ terwijl binnen enkele jaren de bedragen geleidelijk steeds hoger werden en tenslotte ook totaal de pan uitrezen. Van dat laatste heb ik helaas nooit geprofiteerd.
Foto van begin 1980, van mij – als 33-jarig plv Hoofd Personeelszaken van de RGD – samen met mijn medewerker Coen van der Zalm, Hoofd Zware Mobiele Groep, met wie ik zo onbedaarlijk veel en lang gelachen heb. De datering baseer ik op de kalender op de achtergond, en het feit dat ik op 26 maart 1980 bij het Gemeenteziekenhuis van Schiedam begon. De slingers wijzen op een festiviteit, wellicht was het mijn afscheidsparty.
Mijn ontslagbesluit bij de Rijks Geneeskundige Dienst. Weliswaar gaat het ontslag formeel in op 1 mei 1980, maar ik nam zoveel mogelijk verlof op, waardoor ik al op 26 maart 1980 bij het gemeenteziekenhuis Schiedam in dienst kon treden. Tussen 26 maart en 1 mei 1980 ontving ik dan twee salarissen. Dit type overgang van de ene naar de andere werkgever deed ik wel vaker.
Het handgeschreven rapport van psycholoog Adsma van de Rotterdamse Psychologische Dienst, van 29 januari 1980 ter beoordeling van mijn geschiktheid voor Hoofd Personeelszaken van het Gemeenteziekenhuis Schiedam. Opmerkelijk vind ik zijn conclusie dat ik mensen met ‘een beduidend lager ontwikkelingsniveau’ zal bagatelliseren. Hoezo? Ik herken dat in zoverre wel dat ik me wel kan ergeren aan ‘domme’ opmerkingen, die dan door anderen serieus worden genomen. ‘Zelf nadenken’, denk ik dan voor die anderen.
Vanaf 26 maart 1980 ben ik bij het Gemeenteziekenhuis Schiedam begonnen als Hoofd Personeelszaken. De sollicitatie was problematisch. Het Gemeenteziekenhuis Schiedam was al in fusie-overleg met het vlakbij gelegen Noletziekenhuis Schiedam. Al tijdens de sollicitatie liet men weten dat er na de fusie uiteraard ook één afdeling personeelszaken zou komen, die ook maar één Hoofd Personeelszaken nodig zou hebben. Dat kon al na een aantal maanden het geval zijn. Het hoofd PZ van het Nolet zat al een jaar of acht op zijn functie en ik zou als de keuze moest vallen hooguit een half jaar hoofd pz zijn. In theorie kon ik het dan nog wel worden, maar de kans was toch vrij aanzienlijk dat het andere hoofd pz dan het nieuwe hoofd pz van het gefuseerde ziekenhuis zou worden, omdat deze uiteraard verreweg de meeste relevante ervaring in die functie had. Daar had ik geen probleem mee. Mijn stelling was dat bij zo’n fusieproces op elk hoofd pz van beide ziekenhuizen een zware druk terecht zou komen. Meestal bezwijkt een hoofd pz daaronder en dat ben ik dan niet. Als het andere hoofd pz tijdens de fusie niet bezwijkt, dan moet het wel een hele goeie zijn. En ik kan dan geen bezwaar hebben om onder hem te gaan werken. In het andere geval word ik het hoofd pz van het gefuseerde ziekenhuis. En die laatste variant is het inderdaad geworden. Na een aantal maanden in dienst bezweek het andere hoofd personeelszaken, zoals ik al voorspeld zonder hem te kennen, onder de druk en werd ik dus het Hoofd Personeelszaken van het gefuseerde ziekenhuis, het Schielandziekenhuis, met ongeveer 1000 personeelsleden.
Mijn ontslagbesluit van de gemeente Schiedam.
Later, na mijn vertrek, fuseerde het Schielandziekenhuis op zijn beurt weer met het Holyziekenhuis in Vlaardingen en dat werd het Vlietlandziekenhuis, en dat is het nog tot op de dag van vandaag (2022 ). Voordat ik in dienst trad bij het gemeenteziekenhuis Schiedam gebeurde er nog iets opmerkelijks. Ik moest psychologisch worden getest door het psychologisch adviesbureau van de gemeente Rotterdam. In het nagesprek met de Rotterdamse psycholoog, een zeker drs Mey, vertelde hij begin 1980, dat het met mijn intelligentie en alle andere eigenschappen over de hele linie wel goed zat, met uitzondering van de stabiliteit: die liet duidelijk te wensen over. Dat was dus precies hetzelfde wat mej. Prick van de Rijks Psychologische Dienst jaren eerder had gezegd. Maar deze keer liet ik het er niet bij zitten. Ik herkende dat absoluut niet. Het was wel duidelijk dat ik sommige tests niet zo goed of zelfs heel slecht had gedaan, maar ze trokken daaruit volgens mij de verkeerde conclusie. Met mijn stabiliteit was en is niks mis. Ik bleek de kubustest niet goed te hebben gedaan, waarbij je met telkens andere vlakken van eenzelfde kubus in ’t zicht, moest vaststellen wat er stond op een vlak van de laatste kubus. Dan moet je die kubus als het ware telkens in je hoofd net zolang kantelen totdat je hem helemaal hebt. Een tweede test die ik niet goed deed, ook al bij de RPD, ging om cartoons. Dan kreeg je vier getekende plaatjes naast elkaar waarop van alles gebeurde en die moest je dan in de juiste volgorde zetten. Uit de slechte scores van mij op die twee tests trok men de conclusie dat mijn stabiliteit onvoldoende was (????). Na flink daarover door te hebben gepraat met de psycholoog drs Mey bleek inderdaad dat ze de verkeerde conclusie getrokken hadden. Wat ik namelijk wel herken is, dat ik een slechte spontane waarneming heb. Ik neem gewoon niet waar wat er voor mijn neus gebeurt, als het me niet echt boeit. Zoals mijn moeder reeds zei: zoekt naar het paard en zit erop. Let wel: het gaat om ‘spontane waarneming’. Als ik echt iets zoek zie ik juist veel meer dan alle andere waarnemers, maar zaken die niet gaan over wat ik zoek, kan ik ook veel beter negeren dan anderen. Zo concentreer ik me beter dan de meeste andere mensen op waar het werkelijk over gaat. Na een tijdje kregen we voor het Schielandziekenhuis een nieuwe Algemeen Directeur, een zekere heer Zonneveld of Sonneveld. Hij was afkomstig van OGEM, een conglomeraat van bedrijven dat failliet was gegaan door veel te grote schulden te maken en vervolgens wanbeheer te plegen, met de te megalomane projecten van de directie, waaronder Z/Sonneveld. Tijdens mijn hele loopbaan ben ik nog nooit zo’n koude kikker tegengekomen. Dat paste wellicht wel goed bij zo’n fusie, want de directie moest natuurlijk tal van impopulaire beslissingen nemen. Ik betwijfel echter of de man wel emoties had. Ik kon in elk geval totaal niet met hem overweg. Gevolg was dat ik al na een jaar of twee weer ging solliciteren, en al na korte tijd door zowel Ahold, (Hoofd PZ, regio noordoost), met een auto van de zaak naar mijn smaak ongeacht de prijs, als ik vond dat ik die met mijn been nodig had, de Open Universiteit (Hoofd PZ) in Heerlen met een promotie van vier schalen tegelijk, van 11 naar 15, en de PTT met slechts één periodiek extra ten opzichte van wat ik bij het ziekenhuis verdiende. De functie-inhoud bij de PTT was mij daarbij grotendeels duister, ‘promotie- en mutatiemedewerker centrale afdeling personeelsvoorziening en loopbaanontwikkeling’ op de Centrale Directie van de PTT in de Zeestraat in Den Haag. Ik koos voor de PTT. Bij zowel Ahold als de Open Universiteit had ik namelijk geen idee wie mijn baas zou worden. Toch moest ik het met die man of vrouw doen. Waarschijnlijk jarenlang. Bovendien wilde ik een stap zetten met meer toekomstperspectief. Als het niet goed ging tussen die persoon en mij dan moest ik weer snel vertrekken en dat was zeker niet goed voor mijn loopbaan. Bij de PTT wist ik ook niet wie mijn baas zou worden, maar ik was werkzaam op een centrale afdeling en met zicht op het hele bedrijf, dat wist ik dan nog wel, moest het wel gek gaan als ik niet al werkende een bovenbaas zou tegenkomen die me wel lag en wederzijds. En zo is het inderdaad gegaan. Over die periode gaat het in het volgende hoofdstuk.
Met bovenstaande brief van woensdag 9 december 1981 kreeg ik de bevestiging van mijn indiensttreding van de PTT. Ik kan mij goed herinneren, dat toen ik bij thuiskomst deze brief op de deurmat vond, dat moet dus donderdagavond 10 december 1981 geweest zijn, ik huilend achter mijn voordeur op de grond ben gaan zitten. Zo opgelucht was ik dat ik bij het Schieland Ziekenhuis kon vertrekken, dit terwijl ik later van het ziekenhuis nog een bonus van enkele duizenden guldens wegens mijn verdiensten meekreeg en bovendien, aansluitend aan mijn dienstverband, een contract als free-lancer voor een klein jaar. Maar die liefde was dus niet wederzijds. Bijzonder was ook nog, zo zie ik opnieuw, dat ik bij de PTT opnieuw op arbeidsovereenkomst in dienst kwam, terwijl ik al in vaste dienst bij het Rijk was geweest en ook op dat moment in vaste dienst bij de gemeente Schiedam was. Ik had zoveel zelfvertrouwen dat die vaste aanstelling me totaal niets kon schelen. Die zou er vanzelf wel achteraan komen. Een andere bijzonderheid is dat ik werd aangenomen als ‘referendaris tweede klasse’, met promotie-uitzicht op de rang van referendaris. Die twee rangen behoorden tot het ‘hoger personeel, ‘HP’ in PTT-termen. Als referendaris 2 werd je doorgaans pas aangenomen na een voltooide universitaire opleiding. Die had ik uiteraard niet. Tot en met Schiedam was ik gekomen tot de hoogste middelbare rangen. Dit was dus de overstap naar de toprangen. Anders dan pas-afgestudeerde universitairen, zat ik wel meteen een heel stuk hoger in de schaal dan zij, uiteraard.
3. Vakanties.
In juni 1979 verhuisde ik van Maassluis naar Bodegraven en heb ik geen aantekening van een vakantiebestemming. Ik veronderstel dat ik dat jaar de vakantie aan mijn herinrichting en verhuizing heb besteed. Ook in 1981 bleef de vakantiebestemming onbekend. Van de vakantie van 1982 weet ik slechts dat hij van 1 tot en met 19 augustus duurde, maar waarheen het ging is eveneens nog onbekend.
4. Vrienden en vriendinnen.
De agenda is in deze periode slecht bijgehouden, als het om privé-afspraken ging. Ik zou maandenlang geen afspraak hebben gemaakt. Vrienden komen er ook niet in voor, zelfs niet in het adressenbestand. Blijkbaar was ik daar in de praktijk, na mijn padvinderijtijd mee gestopt. Ik woonde er samen met Hilde-Mieke, maar ik heb er ook een periode alleen gewoond. In mijn agenda stonden de namen van Els Hueber, die ik bij het Schielandziekenhuis had aangenomen, met wie ik ook enkele keren uit eten ben geweest en die tegenwoordig (2024) Facebookvriend is. Marjolein Jellema, thans te Canada, Marianne de Kemp, mijn latere vrouw, Tonnie van Mulken uit Maastricht, Ellen Smelik, die later mijn getuige bij mijn huwelijk was, Joke de Mos, ex RGD-collega, met wie ik af en toe op bezoek ging om zakelijke redenen, Marion Wouda, Margot de Smet en Jeannette van Spaandonk, ex-collega’s bij PZ van de RGD. Marja de Raadt uit Voorburg. Dit zijn de agendacontacten plus mijn geheugen. Of ik werkelijk met ze heb afgesproken, wanneer en hoe vaak is niet vermeld. Vanaf augustus 1979 woonde Marianne de Kemp in de zusterflat van het Leyenburgziekenhuis en bezocht ik haar daar af en toe, maar het was ook een lange periode helemaal uit tussen ons, toen ze een tijd een relatie kreeg met een chirurg uit dat ziekenhuis. Deze chirurg maakte het op een dag met haar uit, waarna ze op haar initiatief weer contact opnam met mij en we opnieuw een relatie kregen.
Uit een mapje met titel ‘1980 – 1983’ vielen onderstaande twee foto’s. Daarop is onmiskenbaar Ellen van Mierlo – Smelik te zien. Die was in augustus 1985 mijn getuige bij mijn huwelijk met Marianne de Kemp. Het volgende stukje moet nog een nieuwe redactie krijgen. Het is te kort door de bocht. Kort na mijn feitelijke scheiding in december 1991 wilde Ellen mij plots niet meer kennen. Pas jaren later ontdekte ik, dankzij een heel andere vriendin, dat Marianne over mij na de scheiding de meest bizarre en idiote indianenverhalen had rondverteld, met als gevolg dat o.a. Ellen mij niet meer wilde zien. Ik had volgens Marianne de meest vreselijke dingen gedaan, waarna Marianne de scheiding had aangevraagd. Het was voor 100% door Marianne uit haar duim gezogen. In werkelijkheid verbrak op zekere avond Marianne alle afspraken over ons huwelijk met mij, waarvan ik tevoren had gezegd, dat als ze die verbrak ons huwelijk voorbij zou zijn. Na een pauze van drie maanden om elk te laten nadenken over wat we nu precies wilden, bleef Marianne bij haar standpunt en vroeg ik dus de echtscheiding aan. Helaas was enige tijd later Ellen niet meer goed aanspreekbaar en zou niemand meer herkennen, dus dan zeker mij ook niet. Intussen wist ik aanvankelijk niet in welke stad ik ergens tussen 1980 en 1983 met Ellen geweest ben.
Dankzij oplettende kijkertjes, waarvoor mijn dank, weet ik nu dat de rivier de Seine is, de kerk de Notre Dame en de stad dus Parijs is. Nu ik dat eenmaal wist, kon ik ook het jaar beter bepalen. Vermoedelijk moet het hier om 1980 gaan en dan in of rond de zomer, gegeven het bloesje waar Ellen in liep. Deze conclusie betekent dat dit bericht eigenlijk thuishoort in Hoofdstuk VII, vandaar dus dit bericht ook hier.
5. Politiek.
In mijn nadagen te Maassluis was ik al even actief bij de steunfractie van de gemeenteraadsfractie van D66 Maassluis. Op 14 juni 1979, dat was dus zes weken voor mijn verhuizing naar Maassluis werd ik officieel lid van D66. Bij aankomst in Bodegraven bleek dezelfde dag al dat mijn buurman bij IBM werkte en bovendien actief D66-er was. Zijn naam schiet me nog wel een keer te binnen. Zijn dochtertje heette Mariska en was later vriendinnetje van Charlotte, mijn dochter. Zijn vrouw heette Petra. Ik werd lid van de steunfractie van de eenpersoonsfractie van D66 in Bodegraven. Dat ene lid was Rob Stoutjesdijk, gezagvoerder bij de KLM. Na enige tijd werd ik afdelingsvoorzitter van D66 Bodegraven met circa 35 leden. Op 14 januari 1982 werd ik door de Algemene Ledenvergadering van D66 Bodegraven, op de tweede plaats op de lijst gezet, na lijsttrekker Rob Stoutjesdijk. We verwachtten niet dat we in het overwegend zeer christelijke Bodegraven een tweede zetel zouden krijgen, maar ik werd zo wel zijn eerste vervanger als Rob uit Bodegraven zou vertrekken, hetgeen op dat moment nog totaal niet te voorzien was.
6. Allerhande.
In april 1979 ruilde ik de knalgele Ford Taunus in voor een nieuwe Ford Taunus, die knaloranje was, met kenteken 85 – VR – 44. Op woensdag 18 februari 1981 woonde ik mijn eerste promotie bij van Hans Gielen, de broer van Hilde-Mieke, in Leiden op de Scheikundefaculteit. Er zouden er nog vele volgen. Bijzonder was wel dat Hans promoveerde op een Scheikundig onderwerp, met al in de titel veel moeilijke woorden, met als enig voor mij leesbaar begrip ‘Vitamine D’. Toen ik hem feliciteerde vroeg ik hem waarvoor Vitamine D eigenlijk dient, in het menselijk lichaam. Zijn antwoord was: “Ik heb geen idee. Ik heb geen medicijnen of farmacie gestudeerd, maar scheikunde.” Dat zou later een vast herkenningspunt worden bij de vele promoties die ik heb bijgewoond. Promovendus en promotor zitten beiden in hetzelfde vakgebied. Zodra in het betoog een ander vakgebied wordt aangeraakt geeft de promovendus niet thuis en staat er op dat andere vakgebied vaak barre onzin in het proefschrift. Het valt dan ook de promotor niet op. Vele jaren later, in 2015 herkende ik dat verschijnsel ook meteen weer bij het proefschrift en de promotie van mijn dochter Charlotte. Eind 1981 zat ik nog altijd op mijn koor. Ik had een mooi en zeer druk bezocht afscheid van de Schiedamse ziekenhuizen op vrijdag 26 februari 1982. Na de receptie vertrok ik om 17.30 uur naar de parkeerplaats met armen vol cadeaus, bloemen en brieven, en ging in mijn auto zitten. Meteen brak ik in een langdurig en onbedaarlijk snikken uit. Ik ben nog nooit zo blij geweest dat ik een werkkring verliet. En toch moest ik onbedaarlijk snikken. Ik kan gewoon emotioneel niet tegen afscheid nemen. Zelfs niet als ik blij ben dat ik ergens vanaf ben.
Laatste wijziging: 13 juli 2024. Deze pagina is nog niet af. De omstandigheden rond mijn scheiding moeten nog verbeterd worden en ik heb nog het voornemen om uit te zoeken waar en met wie ik de zomervakanties in deze periode heb doorgebracht. Maar of ik daar ooit aan toekom…………. Voor het overige is het verslag wel compleet genoeg.