De mensen in mijn leven.

De mensen in mijn leven:

In het totale levensoverzicht op de andere pagina’s van deze website staan de mensen die ik heb ontmoet nogal verspreid. Sommigen komen slechts eenmalig voor, anderen tientallen jaren achtereen. Het beeld van al die mensen kan ook nog eens in de loop van de tijd veranderen. Van (zeer) positief, tot (zeer) negatief. Andersom eigenlijk nooit. Dus alles dat hieronder staat is in feite een tussenstand, zolang betrokkene niet overleden is. Van sommigen in mijn leven weet ik eigenlijk heel weinig tot nagenoeg niets, zeker als ik er maar korte tijd mee ben omgegaan. Daarom noem ik voorlopig maar alleen de mensen met wie ik tenminste een aantal jaren ben omgegaan.

Laat ik met de goede mensen beginnen. Eerst de categorie mensen die mij nooit heeft bedrogen of voorgelogen of zaken voor mij verzwegen hebben die ik beslist had willen en moeten weten en waardoor ik dingen deed die ik met de juiste kennis nooit zou hebben gedaan.
Tot die categorie reken ik in elk geval mijn beide zoons, Jeroen (31) en Bart (28).
Vervolgens – nagenoeg in één adem – mijn broers Arie (79) en Jan (77). Stuk voor stuk kerels die ik bijna mijn hele bewuste leven ken, uit één stuk, op wie je kunt bouwen. Van mijn schooltijd kan ik me niet één naam herinneren, die iets goeds met me heeft voorgehad, met mogelijke uitzondering André van der Visse, ongeveer even oud als ik. Voorts noem ik hier ook mijn verre achterneef Piet van Leeuwen en zijn vrouw Riet, die ik de laatste jaren heb leren kennen als betrouwbare en fijne mensen, met wie ik graag omga.

Van padvinderij moet natuurlijk met straatlengtes voorsprong op alle anderen genoemd worden: oubaas (Reinier) Kerner. Hij had polio gehad en was, zolang ik hem gekend heb, rolstoelgebonden. Van hem heb ik (desondanks) bijna alles geleerd dat ik voor het latere leven nodig had: normen en waarden, eten koken, ook voor grotere gezelschappen, kaart- en kompasgebruik, knopen en constructies, planten- en bomenkennis, zorg voor de natuur, liefde voor de klassieke muziek, in het bijzonder Bach, vergadertechniek en in het algemeen: me onder alle omstandigheden kunnen redden in het leven. Ik ontmoette hem in 1957 in Kijkduin en hij overleed in 1995. Zijn vrouw akela (Jeanne) Kerner heb ik ook hoog zitten, maar toch enkele stapjes minder hoog dan Reinier. Vaandrig Mackenbach noem ik hier ook met ere. Van 1957 tot 1963 heb ik hem gekend. Hij had als specialiteit muziek, maar hij was verder van alle padvindersmarkten thuis. Ook van hem heb ik veel geleerd. Dat waren de leid(st)ers bij de Van Laergroep toen ik jeugdlid was, waarvoor ik respect had en heb. Van de medeleden van de Van Laergroep (1946 – 1972) noem ik met ere Gerard Laanen en Rob van den Burgh, beiden ongeveer even oud als ik. Ook mannen met karakter. Van de mensen die ik later van andere groepen heb ontmoet noem ik dan weer Wilbert Nieuwstraten en Paul Oomen, beiden afkomstig van de Duinwolven. Wilbert werd later revalidatie-arts en overleed onverwacht en veel te jong. Paul werd fysiotherapeut. Beiden ook raspadvinders, en doodeerlijke mensen, die ook van mijn leeftijd waren. In de padvinderijtijd heb ik uiteraard nog veel meer mensen van alle leeftijden leren kennen. Eigenlijk teveel om op te noemen.  Maar de hier genoemden springen er toch uit.

Een persoon uit deze periode die niet uit een bepaalde ‘bron’ komt, maar met wie ik toch jarenlang veel ben opgetrokken is Ernst de Groot. Ik kan me zelfs niet goed voor de geest halen waar ik hem nu heb leren kennen. Ik ben hem op vakanties geweest, onder andere naar Turkije en Zwitserland. We waren allebei enthousiaste amateurfotografen. We gingen samen naar het tweede Lowlands in 1968. En we waren onder andere bij een huwelijk in Durgerdam om foto’s te maken. Hij woonde op het laatst in Delft op de Oude Delft samen met een vrouw die, meen ik, Rada heette. Daar ben ik nog een keer langs geweest, voordat we elkaar uit het oog verloren. Ernst was ook iemand aan wie ik alleen maar in gunstige zin terugdenk. Hij stond laatst (zomer 2018) voor mijn deur. Ik herkende hem niet. Het was ook zo lang geleden. We maken nog een keer een afspraak.

Bij mijn eerste baan bij de Staatsdrukkerij en -Uitgeverij (1967 – 1969) is er helemaal niemand aan wie ik überhaupt iets voor mijn loopbaan te danken heb gehad, behalve dan het feit dat ik werd aangenomen. Ik ontmoette er de heren Sieval en Lefeber van Binnenlandse Zaken, die mijn talenten wel zagen zitten en dankzij wie ik een heel stuk verder in het leven ben gekomen. Dus deze mensen noem ik ook hier met volle overtuiging. Hier heb ik ook Hans Esveld ontmoet, die ik – moet grote tussenpozen – tot op heden ben blijven ontmoeten, al een aantal jaren tenminste eenmaal per jaar.
Bij mijn volgende baan bij de Rijks Psychologische Dienst is er wederom niemand te noemen die veel of zelfs maar iets voor mij heeft betekend. Eigenlijk is dit maar een tweede trieste vaststelling. Aan de andere kant is het in elk geval mijn overtuiging dat ik de toch redelijk flitsende start van mijn loopbaan geheel op eigen kracht heb gedaan. Niemand stak een poot voor me uit, met uitzondering dan – eenmalig – de al genoemde heren Sieval en Lefeber.

De Rijks Geneeskundige Dienst was mijn volgende werkkring. Mevrouw Crasborn ben ik dankbaar dat ze me aannam, maar een raadsel blijft of ze niet tevoren wist dat mijn eerste werkdag daar in mei 1969, tevens haar laatste werkdag zou zijn. Hoewel Coen van der Zalm ook vele zaken voor mij geheim heeft gehouden en hij wel erg joviaal leek, maar in feite zo gesloten als een boek, dank ik ook hem dat hij er voor me was. Leidy van der Bie natuurlijk, wellicht zelfs als eerste bij de R.G.D. te noemen. Vooral met veel leden van onze Zware Mobiele Groep had ik een uitstekende relatie en ik ben hen allen ook zeer dankbaar voor wat ze voor mij hebben betekend. Met ere noem ik hier Gitta Rotgans, Tonnie van Mulken, Marian Verhaegh en Henrike Vredeveld aan wie ik stuk voor stuk heel goede herinneringen heb.  Maar ik weet wel zeker dat ik veel anderen met deze beperkte opsomming zeer tekort doe. Ik ging bij de RGD weg, omdat het er zo leuk was en ik bang was alleen om die reden te blijven hangen. Directeur H.J.Steenge heeft altijd veel vertrouwen in mij gehad. Van hem leerde ik indirect hoe je waterdicht trekt en ook moet trekken als je privé met dezelfde personen omgaat, met wie je ook zakelijke contacten hebt. Ik weet 100% zeker dat ik die grens nooit ben overgegaan.

De Schiedamse ziekenhuizen (gemeenteziekenhuis Schiedam en Schielandziekenhuis). Alle taken heb ik daar tot grote tevredenheid van mijn bazen verricht, mede gegeven mijn slotbonus van enkele duizenden guldens en het feit dat ik nog een nacontract kreeg, maar zelf had ik er niet zo veel plezier in. De waardering over mijn prestaties was er blijkbaar groot. Relaties heb ik hier niet van overgehouden. Het ziekenhuiswezen is, vanuit mijn invalshoek bezien, ook niet zo’n sterk samenhangende organisatie. Centraal staan de dokters, waarvan niet elk exemplaar zo sterk sociaal vaardig is. Om deze beroepsgroep is bijna geen gezonde organisatie heen te organiseren. Die dokters leven bij de gratie van de vele volgzame mensen om hen heen. Anders functioneert het ook niet.

De PTT vanaf 1982, die KPN werd vanaf 1989.  Mijn eerste chef was er Jan Kwakkenbos. Ik heb altijd goede beoordelingen van hem gehad en ook goede tot zeer goede loopbaanuitspraken. Maar inhoudelijk heeft hij me niets bijgebracht. Ik moest het allemaal zelf maar zien uit te zoeken. Wel heb ik heel veel gehad aan medewerkster (assistent-to geheten) Jopie de Jong. Zij heeft mij de manieren en omgangsvormen bijgebracht die je in een zo grote organisatie als de PTT toen was (ca. 110.000 medewerkers) absoluut nodig hebt om er te kunnen overleven. Voor je het weet heb je bepaalde kennis aan de verkeerde of in de verkeerde volgorde aangebracht. Dankje nog wel, Jopie.

Na mijn CAPL-tijd ging ik naar het postdistrict Den Haag. Aanvankelijk onder Ies Krijtenburg. Een stijve gereformeerde man, die ik zelf als nieuwe baas had uitgekozen. Het criterium voor mij was, dat bij deze persoon een ja een ja was en een nee een nee. Je wist bij hem altijd precies en gevraagd en ongevraagd waar je aan toe was. Ook inhoudelijk heb ik veel van hem opgestoken. Door zijn rechtlijnigheid viel hij bij veel mensen juist niet in het pulletje. De postdistrictsdirecteur in mijn tijd was Thijs Jansen. Hij had ook altijd heel veel vertrouwen in mij. Ik werd na mijn komst snel opgenomen in het selecte groepje dat individueel bij toerbeurt het gehele weekend verantwoordelijk was voor alles wat er in het postdistrict omging. Dat was in het volcontinubedrijf dat Post toen was, heel veel. Tot dat selecte groepje behoorde buiten de vierhoofdige directie en Ies en ik verder niemand, terwijl ik niet uit het postbedrijf voortkwam en ik toen dus ook geen echte postkennis had en ook nog eens geen directielid was. Zwaarder betaalde mensen in het district die wel van de hoed en de rand wisten traden niet toe. Waar ik dat grote vertrouwen aan verdiend had? Ik heb geen enkel idee. Dat vertrouwen heb ik in die jaren ook op geen enkele keer beschaamd. Ik trad bij calamiteiten altijd in gepaste wijze en mate op.

Daarna in 1987 weer terug bij de CAPL, inmiddels Concernstaf MD (Management Development) geheten. In de omgeving die ik aantrof heb ik de gehele tijd tot en met 1 oktober 1994 niemand aangetroffen aan wie ik ook maar welke steun dan ook heb gehad, afgezien uiteraard van al die geweldige medewerkers die ik er heb gehad. De belangrijkste wolf in schaapskleren was een directe chef van mij: Peter Woltman. Hoewel hij voor vele miljoenen aan opdrachten voor werving een selectie heeft uitgegeven aan externe bureaus, is daarvan – na mijn vertrek – geen cent naar mij toegegaan. Alle mooie woorden ten spijt had hij uiteindelijk helemaal niets voor mij over, terwijl hij zich door anderen, aan wie hij wel veel bedrijfsgeld spendeerde, op meerdere plaatsen in de wereld uitgebreid liet fêteren. Op het corrupte af.

Van de Afdeling Werving en Selectie (1989 – 1994) heb ik uiteindelijk geen enkele relatie overgehouden, hoewel dat het allerbeste team was dat ik ooit heb geleid. Na mijn vertrek bij KPN per 1 oktober 1994 is met mijn medewerkers/collega’s nog het volgende gebeurd. Met Arnold Pouls heb ik nog enige tijd zonder succes gepoogd een nieuwe onderneming op te zetten; Paul Jansen heb ik nog een keer bezocht bij de UvA; Gerlof Hoolwerf, afkomstig van Unilever, met wie ik mede de club had opgezet, heb ik nog eens bezocht om hem ervan te overtuigen dat ik in meer opzichten de Unileveraanpak had verbeterd; met weinig succes vermoed ik; met Marjet van Zuilen heb ik nog enkele keren geluncht; ik kreeg alleen daarbij wel het gevoel dat dat van haar uit vooral was om mijn relaties te gebruiken om aan commissariaten te komen, zonder daarvoor iets terug te doen; van die soort had ik er – jammer voor haar – alleen al teveel ontmoet, nog los van de vraag wat ik eigenlijk vond van haar geschiktheid voor een commissariaat; bij O2, waar Patrick Morley COO was, heb ik hem nog een keer gesproken. Ook dat heeft hem noch mij iets opgeleverd; Jolande Schut ontmoette ik eens in mijn woonplaats Haren, waar ze stopte om mij speciaal nog te vertellen dat ik de allerbeste baas was die ze ooit heeft gehad; dat heb ik uiteraard heel erg gewaardeerd; met Karin Stavast heb ik nog enkele keren gedineerd in het Utrechtse. Dat was heel erg gezellig, vond ik, maar ook hieraan kwam uiteindelijk een eind om voor mij nog steeds onduidelijke redenen. Bij Roel Schulting in Zeist, mijn laatste chef bij KPN ben ik nog een keer langs geweest en heb daar de maaltijd meegenoten. Maar veel hadden wij elkaar toen ook niet meer te vertellen.

De meer recente relaties die ik heb opgedaan, bij de Bewonerscommissie Haren en bij het huurdersplatform te Enschede, bespreek ik later nog wel eens. Dat is op dit moment nog te actueel en te vers. Dat geldt zowel de positieve als de minder positieve ervaringen met deze mensen.

Behalve de mensen die veel voor me hebben betekend en de mensen die niets of vrijwel niets voor me hebben betekend, is er ook nog een categorie van mensen die een negatieve tot zeer negatieve invloed op mijn leven hebben gehad, los van sommige – hieronder op deze pagina genoemde vrouwen – in mijn leven. Bovenaan, zowel in de tijd als vanwege de gevolgen, staat dan uiteraard de op deze website veel genoemde dr E.H.J. Warns, geneesheer-directeur van het Rotterdamsch Zeehospitium te Katwijk aan Zee. Behalve een seksmaniak en een kwakzalver, die onbevoegd geneeskundige handelingen met mij en veel andere kinderen verrichtte, schaar ik hem ook zonder aarzeling bij de categorie ‘gewetenloos crimineel tuig’, waarvan ik er helaas zoveel in mijn leven heb ontmoet.

Daarna vermeld ik hier met overtuiging de heren dr Hiemstra (rector van het Grotius Lyceum) en dr Hofker (leraar biologie bij het Grotius Lyceum) die gezamenlijk bewust hebben geprobeerd mijn leven kapot te maken. Het is ze uiteindelijk niet gelukt.

Tenslotte noem ik hier nog Peter Jacobs en een aantal van zijn familieleden, waaronder in elk geval zijn tweelingbroer, Paul Jacobs, diens vrouw Margriet Jacobs-Visser, zijn neef Rob Rapmund en zijn moeder  mevrouw Jacobs – Rapmund. Allen in de voorgaande zin behoren naar mijn mening tot de categorie gewetenloos crimineel tuig. Peter Jacobs, die ik al in 1963 als vaandrig bij de Van Laergroep leerde kennen, bleek achteraf al op zijn 14e jaar van padvinderij afscheid te hebben genomen, ongetwijfeld omdat hij er niks aan vond. Dat kan natuurlijk. Maar de reden dat hij er niks aan vond moet wel geweest zijn dat padvinderij stond en staat voor nogal wat algemene normen en waarden die niet de zijne waren. Pas veel later – in 2011 – kwam ik tot de conclusie dat de enige reden dat hij vaandrig bij de van Laergroep werd, en later zelfs hopman, dat hij op die manier minderjarige meisjes kon verschalken en misbruiken. En dat is hem ook inderdaad met tenminste Carin van de Craats en Anneke de Combe gelukt, en hoogstwaarschijnlijk ook nog wel met enkele andere, ook buiten deze padvindersgroep. Hij was in die tijd als leider, zeker als hopman, compleet onbetrouwbaar. Er is niemand die ik ooit gekend heb, die zo vaak zijn afspraken met mij niet is nagekomen, zonder enig bericht te geven. Ontelbare keren hebben ik en anderen voor Jan Doedel op hem staan wachten. Het is nog een wonder dat we het zo lang met deze gewetenloze schurk hebben volgehouden. Zijn genoemde familieleden, maar ook Carin van de Craats en Anneke de Combe en wie weet ook nog hier niet genoemden, hebben altijd heel braaf en volgzaam aan al zijn wandaden meegewerkt en/of hebben er ook zelf van geprofiteerd. Wat een walgelijk stel mensen. Wat ben ik blij dat ik, veel te laat eigenlijk, uiteindelijk van allemaal afscheid heb kunnen nemen. Paul Jacobs was ook op eigen titel gedurende tientallen jaren en wellicht nog steeds een kindermisbruiker, waarvoor hij ook veroordeeld is.

De vrouwen in mijn leven vanaf 1968 tot en met 2015.
Hilde-Mieke, de precieze jaren en tijdvakken met haar vindt u in het verslag, heeft mij nooit bedrogen of belogen. Jammer dat ze zo jaloers was.

Carin van de Craats, 1968 – 2015 – met onderbrekingen, onder andere van 1975 tot 1995 – heeft nooit iets anders gedaan dan mij beliegen en bedriegen, bij voorkeur door voor mij zaken bewust te verzwijgen, zodat ik dingen deed die ik met de juiste kennis nooit gedaan zou hebben. Erg is ook dat zij nooit – ondanks haar vele wandaden – ergens spijt van heeft gehad. Dat ze geen geweten had en heeft daar kon en kan ze niets aan doen. Zo is ze geboren. Maar ze had nog wel een goed verstand en daarmee moest ze snappen dat wat ze deed en toeliet op geen enkele manier door de beugel kon. Ze was in staat om dat verstand telkens als dat nodig was, op nul te zetten. En dat laatste is wel verwijtbaar, want dat had ze gewoon aan moeten laten staan, juist omdat ze geen geweten had.

Marianne de Kemp, de moeder van mijn kinderen. Achteraf bezien was ik er slechts goed voor dat ik haar kinderen heb bezorgd, als gratis oppas voor deze kinderen, als dat haar zo uitkwam en – last but nog least – voor mijn geld. Maar verder mocht ik me vooral nergens mee bemoeien, zeker niet met onze kinderen. Daarover besliste ze alles zelf, zonder mij zelfs maar van die beslissingen op de hoogte te brengen. Ontelbare malen – zeker nadat we eind 1991 uit elkaar zijn gegaan – heb ik voor complete verrassingen gestaan, van wat er nu weer over de kinderen door haar was besloten. Terwijl we co-ouders waren. Samengevat: Marianne is een gewetenloze superegoïst van de ergste soort. Daar ben ik alleen vele jaren te laat achter gekomen.

Een dilemma van een website als deze is, dat hij natuurlijk alleen mijn visie bevat. Een lezer moet maar geloven wat ik vertel, en de ander zal wel een tegenovergesteld verhaal hebben. Dat zou ik zelf ook denken als ik dit verhaal van een ander zou lezen. Maar de voorzienigheid – en Facebook – komen me in 2018 ongevraagd te hulp. Marianne heeft mij geblokkeerd op Facebook, dus haar bijdragen kan ik niet rechtstreeks meer inzien. Gelukkig heb ik meerdere goede vrienden die me af en toe op de hoogte houden van het wel en wee van mijn kleinkinderen. De laatste keer kreeg ik daarover van een bekende een Whatsappje met de betreffende Facebookpagina van Marianne. Hoewel WhatsApp eigendom is van Facebook, bleek dat ik via deze omweg toch kennis kan nemen van de voor mij geblokkeerde pagina’s van Facebook. En nu zag ik ineens voor het eerst dat Marianne op Facebook – en nu is voor iedereen te zien en te checken of ik nu de waarheid vertel, of dat ik maar wat zeg – dat Marianne de Kemp zelf opgeeft dat ze op het Grotius Lyceum in Den Haag heeft gezeten. Welnu: dat is onmogelijk. En dat is dus een leugen. Op Wikipedia kan ook iedereen opzoeken dat het Grotius Lyceum te Den Haag ophield te bestaan in 1968. Om precies te zijn was dat op 1 augustus 1968, bij het begin van de Mammoetwet, waarbij MULO en HBS werden afgeschaft en MAVO, HAVO en VWO werden ingevoerd. Marianne is echter geboren in 1960, dus ze kan onmogelijk tot 1968 op het Grotius Lyceum (toen alleen opleidende voor HBS en Gymnasium) hebben gezeten. Geen enkele 8-jarige heeft in Nederland ooit op een lyceum gezeten. Al was hij of zij nog zo geniaal. De geschiedenis, controleerbaar bij Wikipedia, is dat in 1968 het Grotius Lyceum fuseerde met de nabijgelegen Zonnebloemmulo en nog enkele andere scholen in de buurt en de Scholengemeenschap Hugo de Groot werd opgericht, die bestaan heeft tot 1981. En het is deze Scholengemeenschap Hugo de Groot waar Marianne leerling van is geweest, van 1972 tot 1976,  en wel van de MAVO-variant. Ze heeft dus MAVO gedaan en ging aansluitend naar de toen nog driejarige MBO-opleiding verpleegkunde, waar ze volgens haar eigen Facebookpagina in 1979 vanaf kwam.  Via een soort generaal-pardon werden toen alle MBO-verpleegkundigen, plots HBO-verpleegkundigen. Nu zijn Hugo de Groot en Grotius wel dezelfde persoon, maar beide scholen stonden wel voor iets heel anders. Het is geen vergissing die Marianne maakte, door de verkeerde naam van de school op haar Facebookpagina te vermelden. Het is toch ook wat. Dan heb je drie kinderen, waarvan er eentje is gepromoveerd, de tweede universitair met een masters is afgestudeerd en de derde hopelijk nog dit jaar zijn master zal halen te Antwerpen. Met een niet-bestaande vader is het toch heel wat om dan te moeten toegeven dat jezelf nooit meer dan MAVO hebt gehad. En dat je als opleiding ‘op school’ hebt gezeten. Want dat zeg je als je vermeldt dat je op de Scholengemeenschap Hugo de Groot hebt gezeten, op de MAVO-afdeling. Dat was en is haar dus te min. Daarom maakt ze het maar een stuk beter en mooier, door te melden dat ze op het Grotius Lyceum heeft gezeten. Dat staat zoveel beter. Het is alleen een leugen. En je draait iedere lezer daarmee een rad voor ogen. Dit is het beste bewijs – en voor iedereen controleerbaar – dat Marianne de Kemp een leugenaar en een bedrieger is. En ook altijd is geweest en ook altijd zal blijven. Mijd haar. Als je haar kent kun je haar vragen de waarheid op haar Facebook te zetten. Ik weet wel zeker dat ze dat zal weigeren. En dan weet je het voor jezelf ook heel zeker, zonder dat je mij daarvoor hoeft te geloven.

D66.
In Maassluis werd ik lid van D66. Vooral omdat deze partij voorstond dat ze voor praktische problemen praktische oplossingen zou geven, zonder ideologische ballast. Daarbij was D66 een overtuigd voorstander van de NATO. Dat paste allemaal uitstekend bij mij. Heel geleidelijk trok deze partij echter zichzelf in het links-ideologische kamp. Dat kwam omdat de partij een toevluchtsoord werd voor teleurgestelde socialisten en pacifisten, die hun eigen partijen de rug hadden toegekeerd, en die vervolgens de standpunten binnen D66 begonnen te domineren. Uit de Maassluise tijd kon ik me in 2017 geen enkele naam meer herinneren, maar het was ook maar een paar maanden. In Bodegraven kreeg ik direct een actieve D66-er als buurman, met dochtertje en vrouw. Deze buurman was redacteur van het plaatselijke partijblaadje. Ik werd er afdelingsvoorzitter, toen Rob Stoutjesdijk ons raadslid was. Ik volgde hem op als raadslid, toen Rob naar Bloemendaal verhuisde. Direct na mijn verhuizing naar Haren in november 1989 heb ik mij gemeld bij de toenmalige afdelingsvoorzitter Dick Pegtel. Ik zou vele jarenlang met hem blijven omgaan, tot en met 2016 als lid van mijn eetclub, waarvan ook Tini Bergman en Ria Hamminga deel uitmaakten. In 1990 stelde ik mij kandidaat voor Provinciale Staten van Groningen. Tot mijn eigen verbazing werd ik door de Groningse leden op de vijfde plaats van de lijst geplaatst, terwijl ik op provinciaal niveau bij D66 helemaal niemand kende en niemand mij. Bij de verkiezingen van voorjaar 1991 kreeg ik de meeste voorkeurstemmen, meer zelfs dan de beroemde Groningse communistenleider en volksmenner Fré Meis. Het werd een D66-fractie van negen personen, die buiten het college bleef. Deze negenmansfractie bleef heel lang bijeen, samen met de fractiesecretaris. Vele jaren na het einde van deze periode in 1995, dus zeker voorbij de eeuwwisseling, bleef deze groep jaarlijks met elkaar uitgaan. Nog tijdens mijn Statenlidmaatschap (1991 – 1995) werd ik afdelingsvoorzitter van D66 in Haren, als opvolger van Dick Pegtel. Na vier jaar (1996?) werd ik op mijn beurt opgevolgd door Flip van Hasselt. Tegen het jaar 2000 had ik het wel gezien. D66 was naar mijn smaak steeds meer van zijn wortels afgeraakt en ik kon me in veel standpunten niet meer herkennen. De gang van zaken rond de kandidaatstelling van de gemeenteraadsverkiezingen van (rond 2000), waarbij ik door de adviescommissie op de laatste plaats van de lijst was gezet, omdat ik geen kleur wilde bekennen als linkse of rechtse D66-er, deed uiteindelijk de deur dicht. Na zoveel jaren trouwe dienst in meerdere politieke en bestuurlijke functies, plaatselijk, regionaal en landelijk, zonder problemen, door een nieuwkomer-lijsttrekker deed uiteindelijk de deur dicht. Met die partij wilde en wil ik nooit meer wat te maken hebben en ik heb er zelfs daarna ook nooit meer op gestemd, bij geen enkele verkiezing.

Mijn activiteiten als zelfstandige, dus vanaf 1 oktober 1994.
Peter Hendriks, oprichter en eigenaar van United Consultants to Management, heeft mij direct na mijn vertrek bij KPN werkruimte bij hem en administratieve assistentie in Amsterdam aangeboden. Daar heb ik dankbaar gebruik van gemaakt. Nadat ik meerdere opdrachten had gekregen kon ik in 1995 of 1996 een eigen kantoor in Maarssen betrekken en heb daar voormalig medewerkster Karin Stavast en nog een medewerkster aangenomen. Een enorme opdracht van Justitie, voor het landelijk werven en selecteren van Officieren van Justitie met tonnen omzet, resulteerde erin dat mijn tegoeden bij Justitie steeds verder opliepen. Justitie bleek een extreem slechte betaler. Een half jaar of zelfs nog langer bleven rekeningen onbetaald, zonder dat ze betwist werden. Mijn schuldeisers bleven uiteraard wel van mij betalingen verwachten en het resulteerde erin dat ik eerst mijn huishuur niet meer kon betalen, vervolgens mijn kantoor en mijn medewerksters. Op twee dagen na kon ik voorkomen dat ik mijn huis werd uitgezet, maar het geforceerd verlaten van mijn kantoor kon ik niet meer voorkomen. Uiteindelijk heeft Justitie alles betaald, maar wel vele maanden te laat. Nog later ging ik wederom kantoor in Amsterdam, WTC, houden, had opnieuw een eigen medewerkster, Kazia. Tenslotte kreeg ik kantoor in Vinkeveen, pal aan het water. De opdracht bij de Hogeschool Holland liep plots ten einde, zodat ik zowel van Kazia als van het pand in Vinkeveen afscheid moest nemen. Kazia was een voortreffelijk medewerkster. Ze nodigde me later nog uit om haar huwelijk bij te wonen op een kasteeltje ergens in het midden van het land, maar ik zag geen kans daar te komen, omdat het zo afgelegen was. Daarna kwamen er nog opdrachten van o.a. de HBG (Hollandse Beton Groep) in Rijswijk en van de Koninklijke Bamgroep in Bunnik.
Met geen van mijn opdrachtgevers/klanten heb ik in latere jaren de contacten kunnen onderhouden. Dat ligt natuurlijk ook wel enigszins voor de hand. Klanten zijn als regel geen vrienden van je.

Ergens in of kort na 2010 werd ik dan voorzitter van de bewonerscommissie van het wijkje waarin ik woonde, dat eigendom was van woningcorporatie De Woonplaats in Enschede. Deze bewonerscommisie werd vervolgens lid van het platform van huurdersverenigingen en bewonerscommissies van De Woonplaats. Na een proefperiode werd ik lid van dat bestuur. Dat laatste ben ik tot op de dag van vandaag, dus ook nadat mijn woonwijkje door De Woonplaats werd verkocht aan een particuliere eigenaar. Blijkbaar wordt mijn bijdrage bij dat platform gewaardeerd.

Ik maak hier van de gelegenheid gebruik om allen met wie ik in de loop der jaren heb samengewerkt, en die me na hebben gestaan, met wie ik gezwoegd en gelachen heb, die mij vertrouwd hebben en die ik vertrouwde te bedanken, voor wat ze voor mij en onze collega’s en de winkel waarvoor we werkten hebben betekend. Degenen die ik bedoel weten zelf wel wie dit zijn. Wie weet ontmoeten we elkaar nog een keer. 

Postscriptum.

De oplettende lezer zal bemerkt hebben dat mijn dochter Charlotte bijna helemaal niet voorkomt in deze opsomming van ‘de mensen in mijn leven.’ Dat komt natuurlijk doordat ik haar van haar vijftiende, en dat is inmiddels 18 jaar geleden, vrijwel uit het oog ben verloren. Als ik kwalificaties van haar zou geven dan zou dat vooral wishful thinking zijn. Ik draag in elk geval Charlotte geen slecht hart toe en heb dat ook nooit gedaan. Dat we uit elkaar zijn gegaan kwam naar mijn vaste overtuiging door haar moeder. En dat we nu geen contact meer hebben komt ook door haar moeder. Hoewel ik nog wel een recent idee heb om ons contact te gaan herstellen, kan ik er verder alleen maar op hopen dat vroeg of laat bij haar ook het inzicht doorbreekt. Ik troost me met de gedachte dat ik er zelf ook tientallen jaren over gedaan heb om het inzicht te krijgen, wie diverse van mijn vermeende vrienden en vriendinnen en mijn eigen ouders nu werkelijk zijn geweest. En dat was heel anders dan ik tientallen jaren lang gedacht heb. Ook wie mijn eigen moeder en vader nu zijn geweest heb ik pas de afgelopen minder dan tien jaar geleerd, van mijn halfzus en mijn nicht. Die twee zijn ook al vele jaren totaal van elkaar vervreemd, maar die hadden en hebben over mijn vader wel vrijwel dezelfde mening. En die was volledig tegengesteld aan de mening van mijn moeder over hem. Wie Carin van de Craats nu werkelijk was, heb ik pas geleerd nadat ik – met flinke tussenpozen – van 1968 – 2011 met haar was omgegaan. Hetzelfde geldt voor Peter Jacobs en zijn even criminele familieleden. Het heeft bij Marianne de Kemp veel minder lang geduurd voordat ik door had wie ze werkelijk was. Namelijk slechts een jaar of  zes. Maar in haar geval hadden we inmiddels wel drie kinderen gekregen, die je niet zomaar in de steek kunt laten. Dus van het moment dat de jongste 18 werd – in 2009 – heb ik ook met haar alle contacten verbroken. Het is of een menselijke eigenschap om er jaren of zelfs tientallen jaren over te doen voordat het inzicht doorbreekt, of het zit in mijn genen en dus ook in die van Charlotte. In het laatste geval kan het inzicht bij haar wel eens pas gaan doorbreken, vele jaren nadat haar moeder en ik er niet meer zijn. Net als dat bij mij het geval is geweest met mijn ouders.

In het recente nieuws was de getuigenis van Michael Cohen voor het Amerikaanse Huis van Afgevaardigden. Michael Cohen was gedurende bijna 10 jaar de juridisch adviseur en ‘fixer’ van president Donald Trump. Cohen zou ‘een bullet’ voor Trump nemen, heeft hij eens verklaard. Maar nu hij zelf voor zijn leugens om Trump te beschermen aanstaande mei 2019 voor drie jaar de gevangenis in gaat, is hij tot inkeer gekomen. Eerst hemzelf, dan familie en vervolgens zijn land. Dat zijn nu zijn prioriteiten. In zijn betoog vroeg hij zich meerdere keren af hoe het toch kwam dat hij tien jaar lang achter een persoon is aangelopen die een bedrieger, een oplichter en een racist was: Trump. Hij kon het ook niet uitleggen. Net als ik dat nu niet kan. Je kunt alleen maar, als je eenmaal tot het inzicht bent gekomen van wat je de voorgaande jaren fout hebt gedaan, vanaf die datum alleen nog maar het juiste doen. En daarbij vooral ook afscheid nemen van die persoon of die personen, die overduidelijk aan de verkeerde kant van de streep staan en hebben gestaan. Ik kan alleen maar hopen dat dat proces bij Charlotte minder lang duurt dan het bij mij geduurd heeft. Maar de tienjaarstermijn die het bij Michael Cohen heeft geduurd is ook bij haar al heel lang versterken.

Laatstelijk gecorrigeerd en aangevuld op 4 maart 2019, maar zal op gezette tijden nog naar de jongste inzichten worden herzien.